Lenaerts-Heremans & CoLenaerts-Heremans & Co
Uw contact

nieuwsbrief@lenaerts-heremans.be





ACTUEEL

BEDRIJFSPROFIEL

ACCOUNTANTS

BELASTINGADVISEURS

NIEUWSBRIEF

MEDEWERKERS

JOBS

VERWANTE LINKS

CONTACT

HOME

Nieuwsbrief

Download de Nieuwsbrief Download de Nieuwsbrief

Nieuwsbrief december 2006




  • Begrotingsmaatregelen 2007

    Naar jaarlijkse gewoonte bevat de begroting een heel aantal, zeer verscheiden maatregelen en bijsturingen in de fiscale wetgeving. De aankondiging van een versterkte strijd tegen de fiscale fraude is ook altijd goed voor enkele honderden begrotingsmiljoenen. De meest fundamentele maatregel is de intentie van de regering om een stelsel van fiscale eenheid voor de BTW tot stand te brengen. Een overzicht van de belangrijkste nieuwigheden.

    FISCALE EENHEID VOOR DE BTW
    Reeds sinds de begrotingswet van 28 december 1992 is in art. 4 van het BTW-Wetboek ingeschreven dat de Koning de mogelijkheid heeft om juridisch zelfstandige personen, die evenwel financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, als één BTW-belastingplichtige aan te merken. De regering heeft nu aangekondigd om eindelijk werk te zullen maken van een Koninklijk Besluit om de fiscale eenheid voor BTW-doeleinden tot stand te brengen.

    Belangrijkste voordeel van een stelsel van fiscale eenheid is dat er geen BTW meer dient aangerekend te worden op leveringen en diensten tussen groepsvennootschappen. Hierdoor verdwijnen aftrekbeperkingen bij intra-groepstransacties. Administratief dient nog slechts één BTW-aangifte te worden ingediend voor de hele groep, waardoor afdracht en aftrek van BTW meer synchroon verlopen en het probleem van de voorfinanciering van verschuldigde BTW vaak zal kunnen vermeden worden.

    Details omtrent de specifieke regeling ontbreken nog. Wordt de regeling verplicht of optioneel? Zal een aandelenbezit van 50% (of meer) volstaan om toe te treden tot de groep? Quid bij gemeenschappelijke leiding? Hoe zal het aftrekpercentage (algemeen verhoudingsgetal) berekend worden voor groepen met zowel aan BTW onderworpen activiteiten als vrijgestelde activiteiten (bv. onroerende verhuur)?

    Gezien de invoering van het stelsel implicaties heeft doorheen het hele BTW-Wetboek en haar uitvoeringsbesluiten, zal 1 januari 2007 als datum van inwerkingtreding allicht niet haalbaar zijn. Maar beter grondig werk, dan half werk.

    OPNAMES UIT 'OUDE' VRIJGESTELDE RESERVES GUNSTIG BELAST
    Verschillende vennootschappen beschikken nog over vrijgestelde reserves van vóór 1990. Meerwaarden op materiële vaste activa ouder dan 5 jaar werden destijds vrijgesteld van vennootschapsbelasting zonder herinvesteringsverplichting. Enige voorwaarde was de vrijgestelde reserve op een afzonderlijke rekening van het passief te handhaven (onaantastbaarheidsvoorwaarde). Bij uitkering (uiterlijk bij de liquidatie van de vennootschap) werd (of wordt) de vrijgestelde reserve alsnog aan het normale tarief van de vennootschapsbelasting (nu 34%) onderworpen.

    De regering beseft dat op deze vrijgestelde reserves voor de bedrijven een belangrijke toekomstige belastinglatentie drukt en wenst ze te stimuleren om deze reserves de komende jaren uit te keren dan wel om te zetten in belaste reserves mits investering in materiële vaste activa. Bij voortijdige aanwending van de belastingvrije reserves zal het tarief van de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting als volgt dalen:

      Uitkering Investering
    Aanslagjaar 2008 16,5% 10%
    Aanslagjaar 2009 20,75% 12%
    Aanslagjaar 2010 25% 14%

    Bij aanwending van deze reserves vanaf het aanslagjaar 2011 geldt opnieuw het normale tarief van de vennootschapsbelasting.

    Vooral voor bedrijven die de komende jaren overwegen in vereffening te gaan en voor bedrijven die de komende jaren belangrijke investeringen plannen, biedt de nieuwe regeling opportuniteiten.

    UITBREIDING VRIJSTELLING ROERENDE VOORHEFFING OP DIVIDENDEN
    Op grond van de Moeder-Dochter Richtlijn kunnen dividenden zonder bronbelasting worden uitgekeerd tussen dochter- en moedervennootschappen gevestigd in de EU. Zo ook geldt in België een vrijstelling van roerende voorheffing op dividenden uitgekeerd aan binnen de EU gevestigde moedervennootschappen. Vanaf 1 januari 2007 wenst België deze vrijstelling uit te breiden naar dividenden uitgekeerd door Belgische dochtervennootschappen aan moedervenno otschappen gevestigd in een land waarmee België een belastingverdrag heeft gesloten.

    Zo zal een vennootschap gevestigd in Japan, die een Belgische financieringsdochter heeft opgericht ten behoeve van de toepassing van de notionele intrestaftrek, rechtstreeks haar Belgische winsten zonder roerende voorheffing kunnen repatriëren, terwijl nu vaak een Nederlandse of Deense holding in de structuur werd tussen geschoven.

    Enige voorwaarde is dat het dient te gaan om een deelneming van minimaal 15% (vanaf 1 januari 2009: 10%) in het kapitaal van de Belgische vennootschap. Deze minimale deelneming dient minstens één jaar te worden aangehouden.



  • De Nederlandse AB-heffing: a never-ending story?

    De Nederlandse wetgever spant zich reeds sinds jaar en dag in om houders van een aanmerkelijk belang (belangrijke deelneming in een Nederlandse vennootschap) ook na hun emigratie te kunnen belasten. Zo werd vanaf 1 januari 1997 een bepaling ingevoerd op grond waarvan de AB-houder een conserverende aanslag werd opgelegd.

    De geruchten i.v.m. deze nakende wetswijziging ontketenden in de tweede helft van 1996 een massale emigratiegolf, waarbij tevens de vestigingsplaats van de BV (Besloten Vennootschap) naar België werd verplaatst. Enige tijd na de zetelverplaatsing werd de BV geliquideerd. Aangezien een liquidatiebonus toen niet belast werd in de personenbelasting (nu 10%), kwamen de winstreserves van de BV belastingvrij in privé…

    De Nederlandse fiscus gaf zich echter niet gewonnen en legde alsnog een aanslag op van 15% Nederlandse dividendbelasting op de uitgekeerde liquidatiebonus. Hij baseerde zijn heffingsrecht op het feit dat de emigratie van de AB-houder, de verplaatsing van de BV, korte tijd later gevolgd door haar liquidatie, deel uitmaakten van een vooropgezet plan waartoe nog bij wonen van de AB-houder en vestiging van de BV in Nederland was besloten.

    Sommige belastingplichtigen kozen eieren voor hun geld en sloten een akkoord met de inspecteur, waarbij de aanslag werd terug gebracht van 15% naar 7,5%. Anderen hielden voet bij stuk en gingen naar de rechter. Eind 2003 kreeg de inspecteur gelijk van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch… Tegen deze uitspraak werd cassatie aangetekend bij de Nederlandse Hoge Raad, die op 12 mei 2006 de belastingplichtige in het gelijk stelde. De BV was wel degelijk naar België verplaatst (ook al ging het om een korte periode) en de liquidatie-uitkering werd ontvangen op het moment dat de AB-houder in België woonde (ook al was de voorbereiding van de liquidatie misschien reeds ingezet in Nederland). Nederland mocht dus niet heffen…en de Belgische wetgeving voorzag niet in een heffing!

    QUID MET DE HUIDIGE CONSERVERENDE AANSLAG?
    Sinds 1 januari 1997 stelt de Nederlandse wet de emigratie van een AB-houder (aandelenbezit van minstens 5%) gelijk met een fictieve vervreemding van zijn aandelen. Er wordt een conserverende aanslag opgelegd ten belope van 25% van het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van emigratie en hun aanschaffingsprijs. De aanslag hoeft niet te worden betaald, doch ingeval de AB-houder binnen 10 jaar na zijn emigratie dividenden ontvangt m.b.t. de AB-aandelen of hij deze aandelen binnen deze periode geheel of gedeeltelijk vervreemdt, dan wordt de aanslag effectief ingevorderd. Na 10 jaar vervalt de conserverende aanslag en kunnen de aandelen worden verkocht zonder enig heffingsrecht vanwege Nederland. Aangezien Nederland zijn wetgeving inzake de conserverende aanslag slechts kan toepassen mits zij heffingsbevoegd is, werd de regeling ook als zodanig ingeschreven in het op 1 januari 2003 in werking getreden nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland.

    Vraag is of deze emigratieheffing niet in strijd is met de vrijheid van vestiging binnen de EU (art. 43 EG-Verdrag). Het Hof van Justitie heeft zich hierover op 7 september 2006 in de zaak N uitgesproken (C-470/04). Enigszins verrassend besluit het Hof van Justitie dat een emigratieheffing weliswaar een belemmering vormt van de vrijheid van vestiging, doch dat het Nederlandse stelsel van conserverende aanslag kan worden gerechtvaardigd op grond van het fiscale territorialiteitsbeginsel. Nederland wenst immers uitsluitend zijn heffingsrecht te bewaren met betrekking tot de waarde-aangroei van de aandelen, die is ontstaan in de periode dat de AB-houder Nederlands inwoner was. De waarde-aangroei na emigratie is eventueel belastbaar in het woonland.

    Uit de overwegingen van het Hof (in de zaak N en eerder reeds in de zaak De Lasteyrie du Saillant i.v.m. de Franse emigratieheffing) blijkt dat een emigratieheffing EU-proof is ingeval: Het ziet er dan ook naar uit dat Nederland na de recente aanpassingen van zijn wetgeving zijn stelsel van conserverende aanslag kan handhaven. Emigranten met een conserverende aanslag 'nieuwe stijl' wachten dan ook best 10 jaar alvorens hun AB-pakket te realiseren.

    De uitspraak van 7 september biedt misschien wel mogelijkheden voor de emigrant met een conserverende aanslag 'oude stijl'.
    Deze conserverende aanslag is niet EU-conform gebleken. Of de intussen doorgevoerde wetswijzigingen dit nog kunnen remediëren, is maar de vraag.



  • De afschaffing van de effecten aan toonder

    'Vivons cachés, vivons heureux' was jarenlang de lijfspreuk van vele Belgen. Dit wordt echter alsmaar moeilijker. Na de Europese Spaarrichtlijn en de intensievere informatie-uitwisseling op grond van de dubbelbelastingverdragen (zie de lijst van Belgische eigenaars met Frans onroerend goed) doet ook de Belgische wetgever zijn duit in het zakje. Via de wet van 14 december 2005 wordt een gefaseerde afschaffing van de effecten aan toonder gerealiseerd. Toonderaandelen en toonderobligaties zullen in de toekomst niet meer in de mist kunnen verdwijnen.

    De wet viseert alle soorten van effecten uitgegeven door Belgische vennootschappen (aandelen, winstbewijzen, obligaties, warrants en certificaten) alsmede effecten uitgegeven door andere Belgische personen (dan vennootschappen) die een financiële schuldvordering op de emittent belichamen (kasbons, obligaties van VZW's, vastgoedcertificaten,…).

    Worden niet door de wet geviseerd de handelseffecten (onder meer wisselbrieven, cheques) en obligaties van vennootschappen en effecten uitgegeven door andere Belgische personen (dan vennootschappen) die uitsluitend in het buitenland worden uitgegeven of worden beheerst door een buitenlands recht.

    De afschaffing van de effecten aan toonder gebeurt geleidelijk in drie fasen.

    EERSTE FASE: VERBOD TOT UITGIFTE VAN NIEUWE EFFECTEN AAN TOONDER
    Vanaf 1 januari 2008 is het verboden nog nieuwe effecten aan toonder uit te geven. Nieuwe aandelen of obligaties zullen enkel nog op naam (vermelding in een aandelenregister) of in gedematerialiseerde vorm kunnen worden uitgegeven. Gedematerialiseerde effecten bestaan enkel uit een boeking op een rekening bij een erkend rekeninghouder (bijvoorbeeld bij een bank) of bij een vereffeningsinstelling.

    Bijkomend gevolg van deze maatregel is dat sommige vennootschappen hun statuten zullen moeten aanpassen: aandelen aan toonder zullen moeten worden geschrapt en vervangen door aandelen op naam of gedematerialiseerde aandelen.

    TWEEDE FASE: OMZETTING VAN BESTAANDE EFFECTEN AAN TOONDER
    In een tweede fase moeten bestaande effecten aan toonder worden omgezet in effecten op naam of gedematerialiseerde effecten.
    De effectenhouders moeten zelf om omzetting vragen aan de vennootschap (aandelen op naam) of aan de erkende rekeninghouder of vereffeningsinstelling (gedematerialiseerde effecten). Bij het verzoek tot omzetting moeten de effecten aan toonder worden overhandigd, waarna zij worden vernietigd.
    De termijn waarbinnen omzetting moet worden gevraagd, verschilt naargelang de effecten reeds bestonden vóór dan wel na de bekendmaking van de wet (B.S. 23 december 2005).

    Voor effecten uitgegeven vóór 23 december 2005, hebben de effectenhouders tijd tot 31 december 2013 om omzetting te vragen. Voor effecten uitgegeven na 23 december 2005 (en vóór 1 januari 2008) hebben de effectenhouders tijd tot 31 december 2012 om omzetting te vragen.

    Indien de effecten niet binnen deze termijn worden omgezet, zullen ze van rechtswege worden omgezet in gedematerialiseerde effecten tenzij de vennootschap uiterlijk op de laatste dag van de omzettingstermijn beslist tot omzetting in effecten op naam.

    Indien de identiteit van de effectenhouder niet bekend is bij het verstrijken van de omzettingstermijn, worden de effecten ingeschreven op naam van de vennootschap zelf. De rechten van deze effecten (onder meer dividend en stemrecht) worden tijdelijk geschorst.

    DERDE FASE: VERKOOP VAN NIET-AANGEBODEN EFFECTEN AAN TOONDER
    De laatste fase is de meest spectaculaire: indien de effectenhouder niet opdaagt vóór 1 januari 2015, wordt overgegaan tot de verkoop van de effecten ingeschreven op naam van de vennootschap.
    De verkoop vindt ten vroegste plaats één maand na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en in de nationale pers.

    De opbrengst van de verkoop van de effecten (onder aftrek van de kosten van verkoop voorgeschoten door de vennootschap) wordt gestort bij de Deposito- en Consignatiekas. Effecten die niet zijn verkocht op 30 november 2015, worden eveneens gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas.

    Indien de eigenaar opdaagt na 31 december 2015 en de verkoopopbrengst dan wel de effecten opvraagt, zal hem een boete worden aangerekend van 10% van het bedrag of de tegenwaarde van de effecten per jaar achterstand. Elk begonnen jaar wordt beschouwd als een volledig jaar. Dit betekent concreet dat alle bedragen en effecten die bij de Deposito- en Consignatiekas werden gestort en die niet vóór 1 januari 2025 werden opgeëist, volledig toekomen aan de Belgische Staat.

    Het spreekt vanzelf dat deze revolutionaire wetswijziging belangrijke fiscale gevolgen heeft. De laatste jaren bestond trouwens reeds een tendens om fiscale voordelen slechts toe te kennen aan vennootschappen met een 'zichtbaar' aandeelhouderschap (het verlaagd schijventarief in de vennootschapsbelasting, de verlaagde roerende voorheffing van 15% op dividenden, enz…). In één van de volgende edities van deze nieuwsbrief zullen wij uitvoerig aandacht besteden aan de fiscale gevolgen van de afschaffing van de effecten aan toonder.



  • Subsidies in het Vlaamse Gewest: de 'Winwinlening'

    Zoals we reeds eerder aankondigden, behandelen we in iedere editie van de nieuwsbrief een steunmaatregel van de overheid, die tot doel heeft ondernemingen, in het bijzonder KMO's, financieel te ondersteunen. In deze nieuwsbrief nemen we de nieuwe 'Winwinlening' onder de loep. Het stelsel van de Winwinlening werd ingevoerd bij Decreet van 19 mei 2006 (B.S. 30 juni 2006) en is operationeel sinds 1 september 2006.

    De Winwinlening heeft specifiek tot doel particulieren te stimuleren om geldmiddelen ter beschikking te stellen van startende ondernemingen. Particulieren die dergelijke geldlening verstrekken, genieten een belastingvermindering.

    VOORWAARDEN
    Zowel de lening als de kredietnemer en de leninggever dienen aan bepaalde voorwaarden te voldoen.

    Voor de lening geldt het volgende: Voor de kredietnemer gelden volgende voorwaarden: Tenslotte dient ook de leninggever aan een aantal voorwaarden te voldoen:
    BEREKENING VAN DE BELASTINGVERMINDERING
    De leninggever geniet gedurende de hele looptijd van de lening (8 jaar) een jaarlijkse belastingvermindering van 2,5% van het bedrag van de lening. Ingeval van een lening van 50.000 EUR bedraagt de jaarlijkse belastingvermindering dan ook 1.250 EUR. Over de totale looptijd van de lening verkrijgt de leninggever dan ook een fiscaal voordeel van 10.000 EUR.

    Wanneer de kredietnemer door (onder meer) faillissement of kennelijk onvermogen niet in staat is het uitgeleende bedrag terug te betalen, kan de leninggever bovendien een bijkomende éénmalige belastingvermindering krijgen. Deze bedraagt 30% van het uitgeleende bedrag dat definitief verloren is gegaan.

    FORMALITEITEN
    De overeenkomst, die ten grondslag ligt aan de Winwinlening, dient te worden geregistreerd bij de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen NV.
    De PMV beoordeelt vooraf of de hoger vermelde criteria voldaan zijn.

    De (onderhandse of authentieke) leningovereenkomst dient te worden opgemaakt conform het model dat door de wetgever ter beschikking werd gesteld.



  • BTW en privé-gebruik van een tot het bedrijf behorend onroerend goed

    Artikel 19, § 1 W BTW bepaalt dat met een dienst verricht onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld: het gebruiken van een tot het bedrijf behorend goed, voor privé-doeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan deze van de economische activiteit van de belastingplichtige, wanneer voor dat goed recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan.

    Artikel 44, § 3, 2° W BTW stelt het gebruik van onroerende goederen onder de voorwaarden van artikel 19, § 1 W BTW vrij van belasting.

    Het Europees Hof van Justitie heeft in het arrest Seeling van 8 mei 2003 (zaak C-269/00) deze vrijstelling onwettig verklaard. De Zesde Richtlijn geeft de lidstaten enkel de bevoegdheid om onroerende verhuur van BTW vrij te stellen en de situatie beschouwd in het arrest kan niet met een huur worden gelijkgesteld.

    De heer Seeling is eigenaar van een éénmanszaak die aan de normale belastingregeling is onderworpen.
    Hij richtte in 1995 een gebouw op dat oorspronkelijk volledig voor zijn bedrijf was bestemd. Sinds de voltooiing van het gebouw gebruikt hij het ten dele voor beroepsdoeleinden en ten dele als privé-woning. In zijn BTW aangifte over het jaar 1995 verzocht de heer Seeling om volledige aftrek van BTW die tijdens het bouwen was voldaan. Het gebruik voor privé-doeleinden van een woning gelegen in het gebouw, gaf hij aan als belastbaar eigen gebruik.

    Naar aanleiding van het arrest Seeling heeft de Administratie erkent dat artikel 44, § 3, 2° W BTW strijdig is met de Zesde Richtlijn en stelt zij dat deze bepaling niet meer van toepassing is. Zodanig dat een belastingplichtige natuurlijke persoon die een onroerend bedrijfsmiddel zowel gebruikt voor de doeleinden van zijn economische activiteit als voor zijn privé-doeleinden, de BTW geheven van de oprichting of de verkrijging van dat goed volledig en onmiddellijk in aftrek kan brengen, althans indien hij dat goed volledig in zijn bedrijfsvermogen opneemt.

    De praktische gevolgen van het arrest Seeling worden door de Administratie toegelicht in de circulaire AOIF nr. 5 van 31 januari 2005.

    AFTREK
    Wanneer de belastingplichtige het onroerend bedrijfsmiddel (dus met inbegrip van het deel bestemd voor privé-doeleinden) volledig heeft opgenomen in zijn bedrijfsvermogen, kan hij de belasting geheven van de oprichting of de verkrijging van dit onroerend goed volledig in aftrek brengen.

    Er is alleen recht op aftrek voor goederen die minstens gedeeltelijk bestemd zijn voor het stellen van BTW handelingen. Het gaat dus niet op om een villa te bouwen (die volledig voor privé-gebruik bestemd is), de BTW volledig af te trekken en gedurende vijftien jaar (zie verder) BTW af te dragen. Enkel op voorwaarde dat de villa deels als kantoor wordt gebruikt, is aftrek van de volledige BTW mogelijk.

    MAATSTAF VAN HEFFING
    De belastbare grondslag voor het privé-gebruik is de uitgave die de belastingplichtige er voor deed. De Administratie stelt dat deze uitgave gelijk is aan de kostprijs van de woning of het deel ervan dat voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Vermits de herzieningstermijn voor gebouwen vijftien jaar bedraagt, moet volgens de Administratie elk jaar één vijftiende van deze uitgave als belastbare grondslag in aanmerking worden genomen.

    Deze wijze van berekening werd bekritiseerd door de rechtsleer en zelfs verworpen door welbepaalde rechtspraak. Het Administratief standpunt werd op 14 september 2006 bevestigd door het Europees Hof van Justitie in het arrest Hausgemeinschaft Jörg und Stefanie Wollny (zaak C-72/05) (zie ook Beslissing E.T.111.834 van 19 oktober 2006). Het tarief bedraagt 21%.

    VOORBEELD
    Een belastingplichtige met recht op aftrek koopt een nieuw gebouw van 500.000 EUR (excl. BTW) dat hij deels als privé-woning en deels als kantoor zal gebruiken. Hij neemt dit gebouw volledig op in zijn bedrijfsvermogen. Het beroepsgebruik wordt in overleg met de Administratie geraamd op 20%.

    De belastingplichtige kan de BTW ten bedrage van 105.000 EUR meteen volledig in aftrek brengen.

    De gedurende vijftien jaar over het privé-gebruik verschuldigde BTW bedraagt:

    500.000 x 80% x 1/15 x 21% = 5.600 EUR

    Wat met een vennootschap die een onroerend goed voor privé-doeleinden gratis ter beschikking stelt van een zaakvoerder, een bestuurder of een werknemer?

    Volgens de Administratie mag het arrest Seeling in deze omstandigheid niet worden toegepast. Volgens bepaalde rechtspraak zijn de principes van het arrest Seeling ook in dit geval wel degelijk van toepassing.

    BESLUIT
    Over deze aangelegenheid is het laatste woord nog niet geschreven. Bovendien is de regering van plan om artikel 19, § 1 W BTW te wijzigen in die zin dat het enkel nog van toepassing is op het privé-gebruik van roerende goederen. Het privé-gebruik van een onroerend bedrijfsgoed zou bijgevolg niet langer als een belastbare dienst worden aangemerkt. Zodat van het arrest Seeling (met terugwerkende kracht?) geen gebruik meer zou kunnen worden gemaakt.



  • De gezinswoning vrijgesteld van successierechten in Vlaanderen

    Op 5 juli 2006 heeft het Vlaams Parlement het decreet 'houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning' goedgekeurd.

    Het decreet treedt in werking op 1 januari 2007 m.a.w. het is van toepassing op nalatenschappen opengevallen vanaf 1 januari 2007.

    Met het decreet wenst de Vlaamse decreetgever situaties te voorkomen waarin de gezinswoning moet worden verkocht om de successierechten verschuldigd door de langstlevende partner en betrekking hebbend op de gezinswoning, te betalen. Zodat de langstlevende partner in de gezinswoning kan blijven wonen.

    Met langstlevende 'partner' wordt bedoeld: langstlevende 'echtgenoot' en langstlevende 'samenwoner' (zowel wettelijk als feitelijk).

    Wat betreft de langstlevende samenwoner merken wij op dat die niet automatisch erft van de eerststervende samenwoner, zodat indien samenwonenden willen genieten van het nieuwe decreet, zij met betrekking tot de gezinswoning schikkingen zullen moeten treffen in een testament. Bij samenwonenden moet ook rekening worden gehouden met eventuele aanwas- en tontinebedingen gesloten bij de aankoop van de gezinswoning.

    Indien de langstlevende echtgenoot samen met kinderen tot de nalatenschap komt, volgt uit het wettelijk erfrecht dat de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik bekomt van de gezinswoning en de kinderen de blote eigendom ervan (zowel onder het huwelijksstelsel van gemeenschap van goederen als onder het huwelijksstelsel van scheiding van goederen). De vrijstelling geldt enkel in hoofde van de langstlevende echtgenoot (en strekt zich dus enkel uit tot het vruchtgebruik van de gezinswoning) en niet in hoofde van de kinderen (die dus op de blote eigendom successierechten moeten betalen volgens de normale tariefregels).

    In een huwelijkscontract of een testament kan worden ingebroken op de in de wet voorziene splitsing tussen vruchtgebruik (langstlevende echtgenoot) en blote eigendom (kinderen). Zodanig dat de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van de gezinswoning bekomt en de vrijstelling zich bijgevolg uitstrekt tot die volle eigendom. In het kader van een estateplanning zal hierover goed moeten worden nagedacht waarbij tevens rekening zal moeten worden gehouden met de successierechten verschuldigd op de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot (waarvan de gezinswoning eventueel nog deel uit maakt).

    Onder 'gezinswoning' wordt verstaan: de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn overlevende echtgenoot of samenwoner. De vrijstelling geldt dus niet voor een eventueel tweede verblijf. Als gezinswoning wordt evenwel eveneens in aanmerking genomen de laatste gezinswoning van de echtgenoten of samenwonenden indien aan hun samenwonen een einde is gekomen hetzij door overmacht, hetzij door de verplaatsing van de hoofdverblijfplaats van één of beide partners naar een rust- of verzorgingsinstelling, of een serviceflat.

    Tot slot zij vermeld dat het nieuwe decreet niet alleen de gezinswoning vrijstelt maar ook bepaalt dat de gezinswoning niet meetelt bij de berekening van de tariefschijf waarin het aandeel dat de langstlevende echtgenoot of samenwoner bekomt in de andere onroerende goederen, wordt belast.



  • Tenslotte...
    EINDEJAARSWENSEN

    2007 is niet ver weg.

    Eindejaarskaarten verzenden in deze periode is een vorm van genegenheid en erkentelijkheid.

    Wij hebben echter gemeend dit, omwille van de noden in de wereld, op een eenvoudigere manier te doen en de opbrengst daarvan te schenken aan "Artsen zonder Grenzen".

    Wij hopen bovendien vele navolgers te vinden voor ons initiatief.

    Wij wensen dan ook van deze gelegenheid gebruik te maken om U, namens de vennoten en medewerkers van Lenaerts-Heremans & Co, prettige kerstdagen en een voorspoedig 2007 te wensen.