Nieuwsbrief
Nieuwsbrief juni 2013
- ALGEMEEN
Nieuwe fiscale regularisatie
- VENNOOTSCHAPSBELASTING
Afschaffing systeem intern gefinancierde pensioentoezeggingen
Bijzondere aanslag geheime commissielonen van 309%: drastische beperking.
Thin capitalization en notionele interestaftrek
- BTW
BTW-aftrek bedrijfsmiddelen: reminder nieuwsflash.
Verhoogde BTW-drempel kleine ondernemingen.
- PERSONENBELASTING
Belastingstelsel roerende inkomsten
Evolutie rechtspraak AOW
Interne meerwaarden: Nieuw standpunt Rulingcommissie
- REGISTRATIE/SUCCESSIE
Antimisbruikbepaling in registratie- en successierecht: nieuwe circulaire van 10 april 2013
- INTERNATIONAAL
Managementprestaties Nederlandse vennootschappen voortaan belastbaar in België
Nieuwe fiscale regularisatie
Wie fiscale zonden heeft op te biechten, krijgt daar tot eind dit jaar nog eenmalig de kans toe, want daarna is het definitief gedaan. Op het ogenblik van schrijven van deze nieuwsbrief wordt nog gewerkt aan een nieuwe fiscale regularisatieronde die ten einde loopt op 31 december 2013.De nieuwe regularisatieronde komt er na de ‘eenmalige bevrijdende aangifte’ (EBA) van 2004 en de permanente fiscale regularisatieprocedure die in voege is sinds 2006 en welke ook een eenmalig karakter had. De notie ‘eenmalig’ is dus relatief in deze context. Fiscale zondaars die geen gebruik maken van de allerlaatste mogelijkheid om hun centen te regulariseren, zullen allicht op weinig clementie kunnen rekenen wanneer ze later gepakt worden. Logisch dus dat het nakende einde van de fiscale regularisatie voor de nodige zenuwachtigheid zorgt.
De nieuwe regeling is mede bedoeld om een tweede kans te geven aan diegenen die bij een eerdere regularisatie alleen fiscaal niet verjaarde inkomsten hebben geregulariseerd en daarbij het strafrechtelijk witwasrisico over het onderliggende kapitaal voor lief genomen hebben.
Het toepassingsgebied van de nieuwe regularisatieprocedure is ruimer dan onder de huidige permanente regularisatieprocedure. Zo is er een uitbreiding van de entiteiten die een regularisatie-aangifte kunnen indienen, waardoor de procedure nu ook openstaat voor VZW’s, burgerlijke vennootschappen, verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, trusts en stichtingen. Veel belangrijker nog is dat nu ook ‘ernstige en georganiseerde fiscale fraude’ zal kunnen geregulariseerd worden en dat er een duidelijke en eenvoudige (doch niet goedkope) regeling komt voor fiscaal verjaarde kapitalen of inkomsten. Voorts is er ook de mogelijkheid om ontdoken sociale bijdragen in het sociaal statuut van zelfstandigen te regulariseren. Sluitstuk van de nieuwe regeling is dat aan diegenen die een regularisatie-aangifte indienen en de daaruit voortvloeiende belasting betalen, strafrechtelijke immuniteit wordt toegekend voor een reeks fiscale misdrijven alsook voor het misdrijf dat bestaat in het witwassen van geld. Daarnaast wordt strafrechtelijke immuniteit verleend voor sommige ‘accessoire misdrijven’ die in het zog van het fiscale misdrijf werden gepleegd (o.m. valsheid in geschriften, valsheid in de jaarrekening, misbruik van vennootschapsgoederen). De strafrechtelijke immuniteit doet echter geen afbreuk aan de rechten van derden, waardoor een burgerlijke vordering steeds mogelijk blijft.
Wat de boetetarieven betreft, moet een onderscheid gemaakt worden op basis van verjaring alsook op basis van het type fraude. Gaat het om niet-verjaarde inkomsten uit gewone fraude, dan betaalt u bovenop de ontdoken belasting een boetetarief van 15 %. Voor de regularisatie van niet-verjaarde inkomsten uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude, bedraagt het boetetarief 20 %. Betreft het daarentegen fiscaal verjaarde inkomsten of kapitalen, dan zullen deze belast worden tegen een eenvormig tarief van 35 % ongeacht of deze voortkomen uit gewone dan wel uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude. De regularisatie van ontdoken sociale bijdragen zelfstandigen gebeurt middels de betaling van een zogenaamde aanvullende sociale heffing, welke 15 % bedraagt van de betreffende beroepsinkomsten.
Net als onder het oude systeem moet het aangifteformulier worden ingediend bij het Contactpunt Regularisaties. Bij de aangifte moet ook een bondige verklaring worden gevoegd omtrent het gehanteerde fraudeschema, alsook van de omvang en de oorsprong van de kapitalen en inkomsten, de periode waarin de kapitalen en inkomsten zijn ontstaan en de voor de geregulariseerde bedragen gebruikte financiële rekeningen. Die verplichting heeft in de eerste plaats tot doel de administratie de mogelijkheid te bieden om vast te stellen of ze te maken heeft met gewone fraude dan wel met een geval van ernstige en georganiseerde fiscale fraude, zodat zij het toepasselijke tarief kan bepalen. Maar allicht hoopt men ook om op die manier zogenaamde partiële regularisaties te ontmoedigen, waarbij een deel van de inkomsten nog in het fraudeschema verwikkeld blijft.
De nieuwe regularisatieronde zou in werking treden op 2 juli 2013. Regularisatie-aangiften kunnen gebeuren tot 31 december 2013, met dien verstande dat (bijkomende) onderliggende stukken nog kunnen worden ingediend tot 6 maanden na de indiening van de regularisatie-aangifte. De procedure staat ook open voor wie eerder reeds gebruik maakte van de EBA of van de permanente fiscale regularisatieprocedure.
Afschaffing systeem intern gefinancierde pensioentoezeggingen
Met de Programmawet van 22 juni 2012 (BS 28 juni 2012) is de mogelijkheid tot het aanleggen van een intern gefinancierde pensioenvoorziening ten gunste van zelfstandige vennootschapsmandatarissen afgeschaft. Dat betekent dat in de toekomst alle aanvullende pensioentoezeggingen moeten worden aangelegd bij een verzekeringsinstelling of pensioenfonds. Een verplichting om alle bestaande intern gefinancierde pensioentoezeggingen te externaliseren is er echter niet gekomen. Deze pensioentoezeggingen mogen bijgevolg op het passief van de balans blijven behouden doch het bedrag zoals het voorkomt op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum vóór 1 januari 2012 wordt “bevroren”. Dit betekent dat de pensioenvoorziening niet verder mag worden opgebouwd. Op het bedrag van de bestaande pensioenvoorziening is bovendien een bijzondere eenmalige belasting verschuldigd van 1,75%. Deze bijzondere belasting zal worden ingekohierd samen met de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2013. Uw vennootschap kan er ook voor kiezen om de bijzondere eenmalige belasting te spreiden over drie aanslagjaren, nl. aanslagjaar 2013, 2014 en 2015. In dit geval bedraagt het tarief van de belasting 0,60% per jaar. De spreiding van de taks komt bijgevolg iets duurder uit (nl. 1,80% i.p.v. éénmalig 1,75%).Uiteraard kan u er ook voor kiezen de bestaande pensioenvoorziening te externaliseren en om te zetten in een individuele pensioentoezegging (IPT). De wetgever heeft dit willen stimuleren door een vrijstelling te voorzien van de 4,4% premietaks die normaliter verschuldigd is op afgestorte premies. Ook de sinds kort ingevoerde sociale zekerheidsbijdrage van 1,5% (de zogeheten ‘Wyninckxbijdrage’) is niet verschuldigd bij een volledige externalisatie van de pensioenvoorziening. Bijgevolg zal géén premietaks van 4,4% noch een sociale zekerheidsbijdrage van 1,5% verschuldigd zijn op de afstorting van het bedrag van de intern opgebouwde pensioenvoorziening aan een verzekeringsinstelling of pensioenfonds. De hoger genoemde eenmalige bijzondere belasting van 1,75% blijft echter wel verschuldigd. Indien u er voor zou kiezen de pensioenvoorziening te externaliseren, loont het zeker de moeite offertes aan te vragen bij verschillende verzekeringsmaatschappijen. De kosten en de te verwachten opbrengsten op termijn, kunnen immers sterk verschillen.
Als gevolg van het verbod om bestaande onderhandse pensioenovereenkomsten verder te zetten, dringt zich ook een aanpassing van de opgemaakte pensioenovereenkomsten op. Immers, omdat het in deze overeenkomst voorziene eindkapitaal niet langer intern kan worden opgebouwd, moet het bedrag worden aangepast naar het bedrag van de pensioenvoorziening dat is aangelegd op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum vóór 1 januari 2012 (veelal zal dit 31.12.2011 zijn).
Bijzondere aanslag geheime commissielonen van 309%: drastische beperking.
Thin capitalization en notionele interestaftrek
Op basis van de bestaande wettekst kan men enkel aan de bijzondere aanslag van 309% ontsnappen wanneer de genieter van de niet op fiche vermelde voordelen spontaan de voordelen heeft opgenomen in zijn tijdig ingediende aangifte personenbelasting. Is dit niet gebeurd dan kan, op basis van de wettekst, de aanslag geheime commissielonen zonder meer worden toegepast. Deze strikte toepassing werd door de Administratie weliswaar genuanceerd (cfr. Circulaire van 1 december 2010 en onze vorige nieuwsbrieven) maar een wettelijke grondslag was er voor de administratieve toleranties niet.
Uit een nieuw wetsontwerp blijkt nu dat de regering een bijkomende ‘ontsnappingsmogelijkheid’ in de wet wil inschrijven. Meer bepaald zal vanaf aanslagjaar 2014 de aanslag geheime commissielonen evenmin moeten worden toegepast wanneer de genieter van de voordelen, die deze voordelen weliswaar niet spontaan in zijn aangifte heeft opgenomen, alsnog akkoord gaat met de belasting er van in zijn hoofde, op voorwaarde dat die belasting een feit is binnen de aanslagtermijn van drie jaar. Bijgevolg zal de bijzondere aanslag niet meer worden toegepast op voordelen die voortkomen uit gemengde- of privékosten, waarvoor tijdens een controle wordt vastgesteld dat er geen fiche werd opgemaakt, op voorwaarde dat de vennootschap de genieter identificeert en deze akkoord gaat met belasting van de voordelen in de personenbelasting.
Er wordt wel een zekere sanctie in hoofde van de vennootschap weerhouden. Het wetsontwerp bepaalt immers dat, wanneer men zich op de tweede ontsnappingsmogelijkheid beroept, de kosten ten belope van het voordeel niet aftrekbaar zijn in hoofde van de vennootschap. Beroept men zich op de eerste ontsnappingsmogelijkheid (nl. het feit dat de genieter de voordelen spontaan heeft vermeld in zijn aangifte personenbelasting), dan blijven de kosten in hoofde van de vennootschap wel aftrekbaar. Dit was in het verleden reeds zo maar het recht op aftrek wordt nu ook uitdrukkelijk ingeschreven in de wet.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp wordt verder nog bevestigd dat de aanslag geheime commissielonen niet van toepassing is op restaurantkosten met een gemengd of privé karakter noch op ‘overdreven kosten’ waarvan het niet duidelijk is of het een voordeel alle aard betreft. Ook kleine misrekeningen en foutjes te goeder trouw bij de forfaitaire waardering van voordelen alle aard (bv. m.b.t. de percentages privégebruik) zullen niet onderhevig zijn aan de bijzondere aanslag op voorwaarde dat de vennootschap de fouten spontaan rechtzet en de genieter aanduidt binnen de aanslagtermijn van drie jaar.
Tenslotte zou een tariefverlaging van de aanslag geheime commissielonen naar 160 of 170% op de agenda staan van de regering. Hieromtrent werden echter nog geen concrete wetteksten ingediend.
Thin capitalization en notionele interestaftrek
In onze nieuwsbrief van juni 2012 brachten wij reeds de nieuwe thin cap bepaling ter sprake die met ingang van 1 juli 2012 werd ingevoerd. Nu het aangifteseizoen voor de vennootschapsbelasting (inkomsten 2012) voor de deur staat, zal u mogelijks voor het eerst geconfronteerd worden met de toepassing van deze bepaling. In sommige gevallen zal de berekening van de te verwerpen interest geen sinecure zijn, bv. wanneer er meerdere leningen zijn tegen verschillende rentetarieven waarbij nu eens wel en dan weer niet de debt/equity ratio wordt overschreden.Indien de nieuwe thin cap bepaling daadwerkelijk op u van toepassing is, dan is de komende aangifteperiode meteen ook een goede gelegenheid om uw financieringsstructuur te herbekijken. Een herkapitalisatie dringt zich mogelijks op. Ter herinnering, de nieuwe regeling komt er op neer dat (vereenvoudigd gezegd en uitzonderingen buiten beschouwing gelaten) interesten op groepsleningen niet langer aftrekbaar zijn in de mate dat het totale bedrag van de leningen hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk.
Voorts wordt ook de notionele interestaftrek bij iedere begrotingscontrole minder interessant gemaakt. Na nog maar eens een verlaging van het tarief, ziet het er naar uit dat weldra ook geen notionele interestaftrek meer zal kunnen toegepast worden ten belope van de waarde van beleggingen waarvoor de genieter DBI aftrek kan genieten.
Moraal van het verhaal: wie de keuze heeft tussen financiering met eigen vermogen of vreemd vermogen, zal in het licht van de snel wijzigende wetgeving niet alleen moeten afwegen wat vandaag fiscaal het voordeligst is, maar zal de gemaakte keuze regelmatig moeten evalueren.
BTW-aftrek bedrijfsmiddelen: reminder nieuwsflash.
Op 16 januari 2013 verstuurden we aan al onze BTW-plichtige klanten een bericht over de nieuwe regelgeving inzake de BTW-aftrek op gemengd gebruikte bedrijfsmiddelen.Kort samengevat werd uw aandacht gevestigd op het feit dat, in principe sinds begin 2011, de BTW op bedrijfsmiddelen (onroerend goed, auto’s, gsm, laptop, …) die gemengd worden gebruikt, nog slechts mag worden afgetrokken in de mate van het effectieve beroepsgebruik.
Om de verhouding beroeps-/privégebruik te bepalen voor bedrijfswagens gaf de administratie drie methodes weer. Voor de toepassing van één van deze methodes, m.n. de ‘vereenvoudigde formule’, is het van belang dat de kilometerstand bij het begin en het einde van het kalenderjaar wordt bijgehouden en wordt doorgegeven aan uw dossierbeheerder. Langs deze weg wilden wij daar graag opnieuw uw aandacht op vestigen.
Verhoogde BTW-drempel kleine ondernemingen.
De ‘kleine ondernemingen’ waarvan de jaaromzet een wettelijk vastgesteld bedrag niet overschrijdt, genieten een BTW-vrijstelling voor de levering van goederen en diensten die ze verrichten. Tot op heden worden als kleine ondernemingen aangemerkt de belastingplichtigen van wie de jaaromzet de 5.580,00 EUR niet overschrijdt. Begin dit jaar gaf de Europese Raad aan België de toelating om deze drempel te verhogen tot 25.000,00 EUR. Hoewel oorspronkelijk in de pers verscheen dat de nieuwe drempel zou worden ingevoerd met ingang van 1 juli 2013 blijkt nu dat de noodzakelijke nieuwe wetgeving niet klaar geraakt voor deze datum. De minister van Financiën heeft ondertussen laten weten dat de nieuwe regeling pas in werking zal kunnen treden per 1 januari 2014.Belastingstelsel roerende inkomsten
Evolutie rechtspraak AOW
Als er iets is dat opvalt in de eindeloze stroom van fiscale programmawetten dan is het de herhaaldelijke (en vaak ondoordachte) wijziging aan het belastingstelsel van de roerende inkomsten. Het
begon allemaal eind 2011 toen werd beslist om met ingang van 2012 het bevrijdend karakter van de roerende voorheffing op te heffen, het tarief op te trekken naar 21 % met daarbovenop een bijkomende heffing van 4 % voor wie meer dan 20.020 EUR
roerende inkomsten heeft (de zogenaamde ‘rijkentaks’). Om het een en ander te kunnen controleren, zou een Centraal Aanspreekpunt (meldpunt) worden opgericht en werd een algehele aangifteplicht voor roerende inkomsten ingevoerd. De praktische omzetting liep echter niet van een leien dakje en het Centraal Aanspreekpunt is er nooit gekomen. Door de verplichte aangifte van de roerende inkomsten kwam ook het systeem van de vooraf ingevulde aangifte in het gedrang.
Geconfronteerd met deze praktische bezwaren besliste de regering om met ingang van 1 januari 2013 het bevrijdend karakter van de roerende voorheffing te herstellen en de verplichte aangifte van de (Belgische) roerende inkomsten af te voeren. Tegelijk werd ook de algehele aangifteplicht versoepeld voor de roerende inkomsten verkregen in 2012. Wat overblijft in de aangifte is een verklaring dat u geen andere (dan de in de aangifte vermelde) inkomsten heeft verkregen die nog aanleiding kunnen geven tot de bijkomende heffing van 4 %. Aangezien de fiscus niet over de middelen beschikt om dit te controleren, blijft het dus bij een verklaring op eer. Helaas is het afleggen van die verklaring minder evident dan het lijkt: het berekenen van de grens van 20.020 EUR is immers geen eenduidige materie (sommige roerende inkomsten tellen niet mee) en hetzelfde kan gezegd worden van de bijkomende heffing van 4 % die ook niet op alle roerende inkomsten van toepassing is. Vandaar dat de door ons kantoor uitgestuurde vragenlijsten informeren naar alle roerende inkomsten die u in de loop van 2012 heeft verkregen, ook die van Belgische oorsprong. Zo kunnen wij samen met u uitmaken of de bijkomende heffing van 4 % nog van toepassing is in uw geval.
Terug nu naar 2013. Het herinvoeren van het bevrijdend karakter van de roerende voorheffing heeft uiteraard ook een prijskaartje. Het gecombineerde tarief van 21 % + 4 % bijkomende heffing werd vervangen door een algemeen tarief van 25 %. De zogenaamde ‘VVPR’-regeling (VVPR staat voor ‘verlaagde voorheffing’ / ‘précompte réduit’), waarbij aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 onder bepaalde voorwaarden een verminderde bronheffing van 15 % konden genieten, werd daarmee afgeschaft (nadat het tarief in 2012 al opgetrokken was naar 21 %).
Ook de belastingheffing op liquidatieboni wordt opgetrokken naar 25 %, doch met een overgangsregeling die er in bestaat dat het huidige tarief van 10 % tot 1 oktober 2014 kan worden ‘vastgeklikt’. De regering is immers bezorgd dat KMO’s massaal in vereffening zouden gaan en heeft daarom een regeling uitgewerkt die toelaat om de belaste reserves om te zetten in fiscaal gestort kapitaal, weliswaar mits onmiddellijke betaling van de 10 % roerende voorheffing. Het behoud van het tarief van 10 % wordt echter afhankelijk gemaakt van een wachttermijn. Deze bedraagt 4 jaar voor KMO’s en 8 jaar voor niet-KMO’s. Wie voor die termijn overgaat tot een vermindering van het kapitaal zal nog een bijkomende belasting betalen van 5, 10 of 15 % afhankelijk van het tijdstip van kapitaalvermindering. Een en ander moet nog in definitieve wetteksten gegoten worden, zodat wij hier later nog op terugkomen.
Tegelijk werkt de regering aan een soort nieuwe VVPR-regeling voor inbrengen in geld vanaf 1 juli 2013, welke investeringen in KMO’s moet aanmoedigen zodat zij hun solvabiliteit kunnen versterken. Ook hier is sprake van een wachttermijn. Het belastingtarief bedraagt 20 % voor dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng en 15 % voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling vanaf het derde boekjaar na dat van de inbreng. Net zoals bij de oude VVPR-regeling gelden ook hier een aantal anti-misbruikbepalingen die ertoe strekken dat ‘slechte’ aandelen worden vervangen door ‘goede’ aandelen.
Wij komen hierop terug zodra de wetteksten definitief zijn. Wie momenteel de oprichting van een vennootschap of een kapitaalverhoging overweegt, wacht daar best mee tot na 1 juli 2013.
Evolutie rechtspraak AOW
Voor personen die een AOW-uitkering ontvangen louter omwille van het voormalig Nederlands inwonerschap en die nooit een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend in Nederland (vrijwillige AOW-bijdrageplicht, zonder enige inhouding van loonbelasting), is de niet-belastbaarheid van de AOW-uitkering in België nog verdedigbaar op basis van de meest recente rechtspraak (Hof van Beroep Antwerpen dd. 4 december 2012).Ook twee recente arresten van het Hof van Cassatie d.d. 15 maart 2013 (F.11.0145.N/1 en F.11.0146.N/1) bevestigen a contrario dit standpunt. Meer bepaald blijkt uit deze arresten dat “de omstandigheid dat Nederlandse ingezetenen die nooit een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend aanspraak kunnen maken op een AOW-uitkering, niet tot gevolg heeft dat er voor hen die wel een beroepswerkzaamheid in Nederland hebben uitgeoefend, geen enkel verband bestaat tussen de beroepswerkzaamheid en de AOW-uitkering.” Hieruit leiden wij af dat in het geval van een Nederlandse ingezetene, die nooit een beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend in Nederland, er geen enkel verband bestaat tussen de beroepswerkzaamheid en de AOW-uitkering en er bijgevolg in België geen belastingheffing in de personenbelasting mogelijk is op grond van artikel 34, § 1, 1° WIB92 (belasting als pensioen). De Belgische Centrale Diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën geven echter een negatief advies. Het blijft dus wachten op bijkomende uitspraken in hoger beroep.
Interne meerwaarden: Nieuw standpunt Rulingcommissie
Onlangs publiceerde de Rulingcommissie een geactualiseerde versie van haar advies in verband met ‘meerwaarden op aandelen’ (versie 22 maart 2013; www.ruling.be). Dit advies betreft richtlijnen van de Rulingcommissie waaruit blijkt wanneer gerealiseerde meerwaarden op aandelen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, beschouwd kunnen worden als ‘een verrichting van normaal beheer van privévermogen’ en aldus niet belastbaar zijn als een divers inkomen. De “engagementen” die de Rulingcommissie in het verleden stelde, blijven gelden. Deze engagementen hielden in dat er binnen de drie jaar na de overdracht van de aandelen in een holding, geen wijziging mag gebeuren aan de geldstromen d.m.v. een kapitaalvermindering, dividenduitkeringen of hogere managementfees en bedrijfsleidersbezoldigingen.Echter voegt de commissie in haar advies nu een nieuwe voorwaarde toe. Hiermee wil de Rulingdienst zich ervan verzekeren dat de inbreng in of de verkoop van aandelen aan een holding niet tot doel heeft om de overtollige liquiditeiten, opgebouwd door de operationele vennootschap(pen), belastingvrij uit te keren. De dienst viseert dus situaties waarbij men aandelen gaat inbrengen in een holding om die holding vervolgens te liquideren. Aangezien de in de holding ingebrachte aandelen gelden als gestort kapitaal, is er bij een liquidatie geen sprake van een belastbare liquidatiebonus maar van een belastingvrije uitkering. Om paal en perk te stellen aan dergelijke inbrengoperaties stelt de Rulingdienst bijgevolg als nieuwe voorwaarde dat de overtollige liquiditeiten voor de inbreng/verkoop voorafgaandelijk uitgekeerd moeten worden als een gewoon dividend met inhouding van 25% roerende voorheffing. Pas dan zou de inbreng als normaal beheer van privévermogen beschouwd worden. De Rulingcommissie verduidelijkt evenwel dat ze “bij de beoordeling van de overtollige liquiditeiten rekening zal houden met de bedrijfspolitiek, evenals met de behoefte aan liquiditeiten die nodig zijn voor de normale werking van de groep”. Ze benadrukt eveneens dat ze de verrichting zal aftoetsen met de geldende criteria in de rechtspraak.
In haar nieuwe standpunt stelt de Rulingdienst tenslotte dat er in de toekomst in de rulings over interne meerwaarden een tijdsduur zal opgenomen worden. De verrichting die voorgelegd werd aan de Rulingdienst zal daadwerkelijk moeten uitgevoerd worden binnen het jaar te rekenen vanaf de datum van de ruling. Zo niet, verliest de ruling haar geldigheid.
Antimisbruikbepaling in registratie- en successierecht: nieuwe circulaire van 10 april 2013
In de vorige editie van onze nieuwsbrief werd de Circulaire van 19 juli 2012, die een aanvullende commentaar geeft op de toepassing van de antimisbruikbepaling binnen het registratie- en successierecht, toegelicht. Deze circulaire geeft een niet-limitatieve lijst weer van handelingen die ofwel “zeker niet” ofwel “duidelijk wel” als fiscaal misbruik worden beschouwd. De onrust die deze circulaire heeft veroorzaakt, is allicht de reden waarom de Administratie op 10 april 2013 een bijgewerkte versie heeft gepubliceerd.Nieuw in deze Circulaire is de toevoeging dat ‘testamentaire bepalingen’ nooit fiscaal misbruik kunnen vormen. Immers, de wettelijke omschrijving van fiscaal misbruik, in het kader van registratie- en successierechten, bepaalt dat het moet gaan om rechtshandelingen die door de belastingplichtige zelf worden gesteld. In het kader van een testament is de testator niet de belastingplichtige, wat resulteert in de schrapping van alle gevallen waarin sprake is van testamentaire bepalingen.
Om deze reden werd in de categorie ‘op zich geen fiscaal misbruik’ (de witte lijst) geschrapt: (1) testament met maximale benutting van gunstregimes; (2) testament met ‘generation skipping’; (3) kinderloos-vrijgezel-testament, en tenslotte (4) het duo-legaat, voor zover dit leidt tot een substantiële bevoordeling van de vereniging. Anderzijds schrapte de Administratie in de categorie ‘worden als fiscaal misbruik beschouwd’ (de zwarte lijst): (1) het ik-opa-testament. Het ‘ik opa-testament’ wordt bijgevolg niet meer vermoed fiscaal misbruik uit te maken.
Uit de bijgewerkte versie van de Circulaire blijkt verder dat aan de zogenaamde ‘zwarte lijst’ de ‘verzaking aan vruchtgebruik op een onroerend goed gevolgd door een schenking’ werd toegevoegd . Hiermee doelt de administratie op de schenking door de langstlevende echtgenoot van zijn helft van de volle eigendom aan de kinderen terwijl hij tegelijk, of rond dezelfde tijd, ook verzaakt aan het vruchtgebruik dat hij zou bekomen uit de nalatenschap van de overleden echtgenoot. Met als resultaat dat de kinderen zo de volle eigendom verwerven. De administratie vermoedt dat de eenzijdige verzaking aan het vruchtgebruik hierbij enkel gebeurt om schenkingsrechten te ontwijken en beschouwt deze handeling daarom als fiscaal misbruik.
Tot slot verraste de fiscus door het schrappen van de ‘gesplitste aankoop van een goed in vruchtgebruik en blote eigendom, in combinatie met een voorafgaande schenking’ van de zwarte lijst. Een latere administratieve beslissing van 19 april 2013 maakte echter duidelijk dat dit niet betekent dat de gesplitste aankoop niet meer als fiscaal misbruik wordt aanzien. De fiscus heeft enkel besloten om deze techniek niet aan te pakken in het kader van de algemene antimisbruikbepaling, maar om dergelijke constructies te behandelen op basis van artikel 9 W. Succ. Dit artikel houdt het wettelijk vermoeden in dat de (on)roerende goederen, verkregen ten bezwarende titel, voor het vruchtgebruik door de overledene en voor de blote eigendom door een derde, worden geacht in volle eigendom in de nalatenschap voorhanden te zijn en door de derde als legaat te zijn verkregen. Bijgevolg zijn successierechten verschuldigd over de volledige waarde van het betreffende goed.
Tot voor kort legde de fiscus enige soepelheid aan de dag en beschouwde de schenking van gelden, voorafgaand aan een gesplitste aankoop, als een handeling die het wettelijk vermoeden in artikel 9 weerlegt. Het nieuwe administratief standpunt legt echter een strengere interpretatie aan de dag en bepaalt dat een voorafgaande schenking niet meer als tegenbewijs van het wettelijk vermoeden aanvaard zal worden. Sterker nog, een al dan niet geregistreerde schenking voorafgaand aan een gesplitste aankoop wordt nu net beschouwd als een bevestiging van het wettelijk vermoeden van artikel 9 W.Succ. Dit nieuwe standpunt zou toegepast worden op alle rechtshandelingen, met name het gesplitst aankopen van een goed, vanaf 1 september 2013. Intussen heeft de Minister echter erkend dat dit plots gewijzigde standpunt voor verwarring en onduidelijkheid heeft gezorgd, waardoor dit standpunt aan een nieuw onderzoek onderworpen zal worden en desgevallend zal worden bijgesteld. Wellicht mag hieruit worden afgeleid dat de toepassing van de Beslissing van 19 april 2013 ‘on hold’ wordt geplaatst.
Managementprestaties Nederlandse vennootschappen voortaan belastbaar in België
Het is genoegzaam bekend dat artikel 16 van het belastingverdrag tussen België en Nederland, waarin de heffingsbevoegdheid over bestuurdersbezoldigingen wordt geregeld, een zeer ruim toepassingsgebied heeft. Zo worden niet alleen vergoedingen voor formele bestuursmandaten geviseerd maar ook materiële bestuursdaden, waaronder begrepen wordt “de uitoefening (buiten het kader van een dienstbetrekking) van een leidende werkzaamheid of leidende functie van dagelijks bestuur, van commerciële of technische of financiële aard”. Bedoeld zijn o.m. de managementprestaties die een Belgische vennootschap factureert aan een Nederlandse vennootschap en vice versa. Tot voor kort maakte België noch Nederland gebruik van deze heffingsbevoegdheid.In onze vorige nieuwsbrief kon u reeds lezen dat Nederland dit ‘heffingslek’ heeft gedicht middels het Belastingplan 2013. Intussen heeft ook België verdere stappen ondernomen. Met de wet van 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen introduceerde de Belgische wetgever met ingang van 1 januari 2013 een vangnetbepaling in de belasting van niet-inwoners (artikel 228 § 3 WIB). Aangezien het om een algemene vangnetbepaling gaat, is de Belgische insteek wel ruimer dan de meer specifieke regeling die Nederland heeft ingevoerd.
Opdat diensten van Nederlandse managementvennootschappen aan Belgische vennootschappen belastbaar zouden zijn in België is dus niet langer vereist dat deze diensten verstrekt werden in het kader van een formeel bestuursmandaat. Noch is vereist dat de Nederlandse managementvennootschap haar prestaties zou verrichten middels een Belgische vaste inrichting. Het volstaat dat de Belgische vennootschap managementprestaties vergoedt aan een Nederlandse vennootschap.
Rijst de vraag wat moet worden verstaan onder het begrip “leidende werkzaamheid of leidende functie van dagelijks bestuur, van commerciële of technische of financiële aard”? Allicht is het raadzaam om uw managementovereenkomst te herbekijken en prestaties die los staan van het eigenlijke bestuur/management (bv. het voeren van boekhouding, IT ondersteuning, vaktechnische prestaties) beter te detailleren en juister te benoemen in de facturatie.