Nieuwsbrief
Nieuwsbrief december 2003
Zoals bekend is het de bedoeling van de Europese Unie om per 1 januari 2005 de EU-Spaarrichtlijn in werking te laten treden. De lidstaten zullen elkaar gaan informeren over intrestbetalingen aan particuliere spaarders van andere lidstaten. België, Oostenrijk en Luxemburg zullen in een overgangsregeling geen informatie uitwisselen, doch een bronheffing inhouden (15% tot 2007, daarna 20% tot 2010, 35% vanaf 2011). De EU heeft een ontwerp van akkoord met Zwitserland om dezelfde bronheffing toe te passen. Dit akkoord zowel als de Richtlijn treden slechts in werking, wanneer equivalente akkoorden kunnen worden gesloten met een aantal derde landen (Liechtenstein, Andorra, Monaco,...).
Doel van de EU-Richtlijn is een correcte belastingheffing over spaargelden in de woonstaat van de genieter te realiseren. De nakende inwerkingtreding van de Richtlijn wordt dan ook als een belangrijke stap in de strijd tegen de fiscale fraude ervaren. Hierdoor wordt er dan ook sinds ruim een jaar een verhoogde interesse bij de spaarders waargenomen tot het spontaan regulariseren van niet-aangegeven roerende inkomsten.
Een spontane regularisatie houdt in dat de 'fiscale zondaar' alsnog aangifte doet van zijn eerder niet-aangegeven roerende inkomsten. In de praktijk heeft zijn belastingadviseur (of advocaat) eerst op anonieme basis (alvorens de naam van de fiscale zondaar prijs te geven) een akkoord gesloten met de lokale belastinginspecteur omtrent de voorwaarden van de regularisatie. Meestal komt het erop neer dat alsnog de belasting (15% op intresten, 25% op dividenden) zal dienen te worden betaald over de 3 vorige inkomstenjaren (inkomsten 2000, 2001 en 2002). De boete blijft meestal beperkt tot 10 of 20% van de belasting (10% van 15 = 1,5%; 20% van 15 = 3%).
Ter anticipatie op de inwerkingtreding van de Spaarrichtlijn en in navolging van een aantal relatief succesrijke operaties in het buitenland, heeft de Belgische regering een wetsontwerp voorbereid om in 2004 de mogelijkheid te creëren tot het verkrijgen van een algemene fiscale amnestie. Door het betalen van een eenmalige belasting van 6% (mits het naleven van bepaalde beleggings- of investeringsvereisten) of 9% wordt de fiscale zondaar vrijgesproken van alle in het verleden ontdoken belastingen en sociale zekerheidsbijdragen. Tevens wordt hij ook strafrechtelijk buiten vervolging gesteld (tenzij in geval van grootschalig georganiseerde fiscale fraude).
Volgens het huidige wetsontwerp zal fiscale amnestie mogelijk zijn voor kapitalen die op een buitenlandse rekening staan voor 1 juni 2003 en voor effecten aan toonder, waarvan de eigenaar kan aantonen dat hij ze voor 1 juni 2003 in bezit had (bvb. effecten in bankkluis). Fiscale amnestie zal echter niet mogelijk zijn voor kapitalen op Belgische rekeningen.
Verder zal geen amnestie kunnen verkregen worden voor beroepsinkomsten van 2002 en later, noch voor nalatenschappen opengevallen vanaf 1 januari 2003. Aangezien de successierechten ondertussen een gewestelijke materie zijn geworden en de opbrengst dus niet langer terechtkomt in de nationale schatkist, doch in die van het Vlaamse, Waalse of Brusselse gewest, dient hierover een decreet te worden gestemd in het Vlaamse parlement. Hierover bestaat momenteel geen akkoord binnen de Vlaamse regering, zodat het niet uitgesloten is dat de fiscale amnestie voor successierechten in Vlaanderen wordt uitgesteld tot na de Vlaamse verkiezingen in juni 2004.
Indien het geld gerepatrieerd wordt via een Belgische bank of verzekeringsonderneming, zal de hele operatie (aangifte en betaling van de belasting) anoniem verlopen. Wie het geld in het buitenland wil laten, zal uitsluitend fiscale amnestie kunnen verkrijgen via een bijzondere aangifte en aanslag van de fiscus. Alsdan vervalt de anonimiteit en zal de heffing steeds 9% bedragen.
Voor echt zwart geld (niet aangegeven beroepsinkomsten of nalatenschappen) biedt de fiscale amnestie allicht een interessante opportuniteit. De in het verleden 'uitgespaarde' belastingen en sociale zekerheidsbijdragen lopen immers al gauw op tot 50% en meer.
Voor grijs geld (het basiskapitaal heeft zijn normaal belastingregime ondergaan, doch de latere beleggingsinkomsten werden niet aangegeven) was er lang twijfel of ook het basiskapitaal aan de heffing van 6 of 9% zou dienen te worden onderworpen. De memorie van toelichting bij het wetsontwerp geeft duidelijk aan dat dit niet het geval is, zodat de belasting uitsluitend verschuldigd is over de niet-aangegeven intresten en dividenden.
Wie in 2004 geen gebruik maakt van de fiscale amnestie, riskeert later een belastingverhoging van 100%. Dit betekent feitelijk een verdubbeling van de verschuldigde belasting. Inmiddels heeft het Hof van Cassatie op 22 oktober 2003 beslist dat het voordeel uit een fiscaal misdrijf (de 'belasting- besparing') verbeurd kan verklaard worden. Tenslotte bereidt de regering ook een wetsontwerp voor ter verstrenging van de witwaswetgeving.
Het is duidelijk dat deze materie het komende jaar nog heel veel politiek en fiscaal stof zal doen opwaaien. Voor wie over zwart geld beschikt, lijkt de fiscale amnestie een unieke kans om fiscaal terug helemaal in het reine te komen. Wie volhardt in de boosheid, neemt een belangrijk risico...
Tot voor enkele jaren voorzag de fiscale wet dat de uitkering bij een inkoop van eigen aandelen vrijgesteld was van roerende voorheffing en niet belast werd in de personenbelasting. Dit terwijl een dividend belast wordt tegen 25% (of in bepaalde gevallen 15%). Sinds 1 januari 2002 wordt een inkoopbonus (zowel als een liquidatiebonus) belast tegen 10%. Bij uitkering door een Belgische vennootschap dient deze meteen 10% roerende voorheffing in te houden en is er verder geen aangifteplicht. De inkoop- (of liquidatie)bonus vanwege een buitenlandse vennootschap dient in de aangifte personenbelasting te worden opgenomen, waarna een aanslag volgt tegen 10% (te verhogen met gemeentelijke opcentiemen).
De inkoop van eigen aandelen bood (en biedt nog steeds) een mogelijkheid voor de vennootschap om op een fiscaal vriendelijke manier winstreserves uit te keren aan haar aandeelhouder(s).
Aangezien er volgens de fiscus in bepaalde gevallen weinig verschil is met een dividenduitkering, nam hij een aantal jaren terug het standpunt in dat hij de inkoop op grond van de anti-misbruikbepaling kon herkwalificeren in een dividenduitkering met een heffing van 25% i.p.v. vrijstelling (of nu 10%) tot gevolg... Het spreekt vanzelf dat de belastingplichtige hier geen vrede mee kon nemen en de zaak voorlegde aan de rechter.
Na een vijftal vonnissen in het voordeel van de belastingplichtige heeft de Rechtbank van Eerste Aanleg in Brugge op 5 mei 2003 voor het eerst de fiscus in het gelijk gesteld. Een aantal argumenten die andere rechters in het voordeel van de belastingplichtige deden beslissen, konden de Brugse rechter niet overtuigen.
Gelukkig zijn er intussen opnieuw verschillende vonnissen in het voordeel van de belastingplichtige. Zo besliste de Rechtbank van Eerste Aanleg in Bergen op 8 mei 2003 dat een herkwalificatie van een inkoop van eigen aandelen in een dividend eigenlijk geen herkwalificatie vormt. Op grond van art. 186 WIB wordt een inkoopbonus reeds als een dividend gekwalificeerd, weliswaar een vrijgesteld dividend. Welnu een (vrijgesteld) dividend kwalificeren als een (belast) dividend, vormt geen in art. 344§1 WIB beoogde herkwalificatie. De Rechtbank van Eerste Aanleg in Antwerpen besliste dan weer op 13 juni 2003 dat het laten afvloeien van overbodige reserves naar de aandeelhouder een rechtmatige behoefte van financieel-economische aard vormde voor de inkoop van eigen aandelen, zodat geen herkwalificatie mogelijk is.
Ook de Rechtbank van Eerste Aanleg in Brugge heeft intussen haar (dissidente) mening herzien. Zo vonniste de Brugse rechter tot driemaal toe (op 27 oktober 2003 en 3 november 2003) dat de fiscaal-juridische gevolgen van een inkoop van eigen aandelen fundamenteel verschillend zijn van een dividenduitkering zodat herkwalificatie niet mogelijk is.
Teneinde te vermijden dat dividenden (die reeds als winst werden belast bij de uitkerende vennootschap) een tweede keer worden belast bij de ontvangende vennootschap, worden deze vrijgesteld bij de ontvangende vennootschap als Definitief Belaste Inkomsten (DBI-aftrek). De ontvangende vennootschap verkrijgt het recht een bedrag van 95% van het ontvangen dividend in mindering te brengen op haar fiscale winst. Deze fiscale aftrekpost kan echter slechts ten volle worden benut ingeval er na toepassing van een aantal bewerkingen in de fiscale aangifte nog voldoende fiscale winst overblijft. Zo niet, gaat het recht op DBI-aftrek geheel of gedeeltelijk verloren en kan niet worden overgedragen naar volgende belastbare tijdperken.
Een eenvoudig voorbeeld om dit te illustreren:
(1) | (2) | (3) |
|
Ontvangen dividend | 100 | 100 | 100 |
Overige resultaten | 50 | (50) | (100) |
Boekhoudkundig resultaat | 150 | 50 | 0 |
DBI-aftrek (95% x 100) | (95) | (50) | (0) |
Belastbare winst | 55 | 0 | 0 |
In situatie (2) is het principiële recht op DBI-aftrek verloren gegaan t.b.v. 45, in situatie (3) zelfs volledig.
Aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel werd recent de vraag voorgelegd of de Belgische DBI-aftrek op dit punt niet strijdig is met de EU Moeder-Dochterrichtlijn. Deze Richtlijn beoogt het vermijden van dubbele belasting op dividenden die opstromen tussen EU (moeder-dochter) vennootschappen. En in haar vonnis van 25 april 2003 stelt de Brusselse rechter inderdaad dat naarmate een negatief resultaat uit overige activiteiten wordt opgeslorpt door vrijgestelde dividenden, België haar verplichting tot vrijstelling van de dividenden in uitvoering van de EU Moeder-Dochterrichtlijn niet correct nakomt.
In toepassing van deze uitspraak wordt het belastbaar resultaat in situatie (2) een overdraagbaar verlies van (45), in situatie (3) een overdraagbaar verlies van (95).
Feitelijk komt het erop neer dat de DBI-aftrek in de fiscale aangifte onmiddellijk wordt afgetrokken van het ontvangen dividend:
(1) | (2) | (3) |
|
Belastbaar dividend (100-95) | 5 | 5 | 5 |
Overige resultaten | 50 | (50) | (100) |
Belastbare resultaat | 55 | (45) | (95) |
De uitspraak van de rechter geldt ook voor het verleden, zodat vennootschappen, die hun fiscale verliezen ingeperkt hebben gezien door (vrijgestelde) dividenden, het bedrag van hun fiscaal overdraagbare verliezen kunnen laten wijzigen (mits de aanslag nog voor herziening vatbaar is).
De hervorming van de vennootschapsbelasting eind vorig jaar verlaagde het algemeen tarief vennootschapsbelasting van 40,17% naar 33,99% met ingang van het aanslagjaar 2004 (boekjaar 2003). Ook de verminderde tarieven vennootschapsbelasting (KMO-tarief) werden substantieel verlaagd. Zij bedragen 24,98% op de 1ste schijf van € 25.000, 31,93% op de 2de schijf van € 25.000 tot € 90.000 en 35,54% op de 3de schijf van € 90.000 tot € 322.500. Om te kunnen genieten van deze verminderde tarieven moet de vennootschap cumulatief voldoen aan vijf voorwaarden. Eén van die voorwaarden is de toekenning van een minimumbezoldiging van € 24.500 aan ten minste één van haar bedrijfsleiders (zaakvoerder, bestuurder). Indien de belastbare winst van de vennootschap lager is dan € 24.500, verlaagt ook de minimumbezoldiging, maar zij moet in dat geval minstens gelijk zijn aan de belastbare winst.
Binnen de regering bestaat er een akkoord om die minimumbezoldiging de volgende jaren geleidelijk te verhogen:
- € 27.000 voor aanslagjaar 2005 (boekjaar 2004);
- € 30.000 voor aanslagjaar 2006 (boekjaar 2005):
- € 33.000 voor aanslagjaar 2007 (boekjaar 2006);
- € 36.000 vanaf aanslagjaar 2008 (boekjaar 2007).
In een persmededeling van 2 oktober 2003 heeft Vlaams Minister van Financiën, Dirk Van Mechelen, meegedeeld dat hij eraan denkt om het tarief van de schenkingsrechten op schenkingen van roerende goederen te verlagen met ingang van 1 januari 2004.
HUIDIGE TARIEVEN
Momenteel geldt in het Vlaamse Gewest een progressief schijventarief. Bij schenkingen van zowel onroerende als roerende goederen tussen ouders en kinderen, tussen grootouders en kleinkinderen en tussen echtgenoten, loopt het tarief op van 3% (schenkingen onder € 12.500), over 10% (schenkingen tussen € 100.000 en € 150.000), tot 30% (schenkingen boven € 500.000). Bij schenkingen tussen niet-verwanten loopt het tarief op van 30% tot 80%.
Op schenkingen van familiale ondernemingen en aandelen in familiale ondernemingen is sinds 1 juli 2003 een vast tarief van 2% van toepassing.
Op schenkingen van bouwgronden zijn verlaagde tarieven van toepassing. Het betreft een tijdelijke tariefverlaging voor schenkingen gedaan in de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2005.
Op handgiften zijn geen schenkingsrechten verschuldigd.
Wat betreft schenkingen die de schenker heeft gedaan in de periode van drie jaar vóór zijn overlijden: indien op die schenkingen geen schenkingsrechten werden betaald - hetgeen bij handgiften het geval is - dan worden de geschonken goederen geacht deel uit te maken van de nalatenschap van de schenker en zijn er successierechten op verschuldigd; indien op die schenkingen wél schenkingsrechten werden betaald dan wordt de waarde van de geschonken goederen toch nog mee in acht genomen om het tarief te bepalen van de successierechten van toepassing op de goederen die deel uitmaken van de nalatenschap (vrijstelling met progressievoorbehoud).
TARIEVEN VOORGESTELD DOOR DE MINISTER
De Minister stelt voor om de schenkingsrechten op schenkingen van roerende goederen (lichamelijke roerende goederen, geld, obligaties, aandelen, ...) fors te verlagen. Waarbij het progressief schijventarief zou worden vervangen door twee vaste tarieven (dus ongeacht de waarde van de geschonken roerende goederen):
- 3%, van toepassing op schenkingen tussen ouders en kinderen, tussen grootouders en kleinkinderen, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden;
- 7%, van toepassing op alle andere schenkingen.
De Minister verwacht dat deze lage tarieven, kandidaat-schenkers ertoe zullen aansporen om de schenking te laten vastleggen in een notariële schenkingsakte eerder dan de schenking te bewerk-stellingen via een handgift. Hij vertrouwt erop dat kandidaat-schenkers het ervoor zullen overhebben om een laag bedrag aan schenkingsrechten te betalen, in ruil voor de voordelen van een notariële schenkingsakte. Zo geldt de notariële akte als een officieel bewijs van de schenking zowel voor de schenker als voor de begiftigde en verleent de akte een vaste datum aan de schenking.
De door de Minister voorgestelde tariefverlaging op schenkingen van roerende goederen vastgelegd in een notariële schenkingsakte, zou naar verluidt worden gecombineerd met de opheffing van het progressievoorbehoud inzake successierechten zoals dat momenteel geldt bij schenkingen gedaan in de periode van drie jaar vóór het overlijden van de schenker.
Schenkingen van roerende goederen onderworpen aan schenkingsrechten (tegen 3 of 7%) zouden bijgevolg geen enkele invloed meer hebben op de omvang van de successierechten. Zelfs niet wanneer de schenking dateert van kort vóór het overlijden.
De wet van 22 april 2003 maakt het mogelijk om de langstlevende echtgenoot (gedeeltelijk) te onterven in geval minstens één van de echtgenoten een kind heeft uit een relatie van voor het huwelijk.
De langstlevende echtgenoot is een reservataire erfgenaam, dit betekent dat hij of zij steeds recht heeft op een voorbehouden gedeelte in de nalatenschap van zijn of haar overleden echtgenoot.
In het geval waarin de langstlevende echtgenoot samen met afstammelingen van de overledene tot de nalatenschap geroepen wordt, heeft de langstlevende echtgenoot steeds recht op het vruchtgebruik op de helft van de nalatenschap met een minimum van het vruchtgebruik op de gezinswoning met de daarin aanwezige huisraad.
Echtgenoten waarvan minstens één een kind heeft uit een vorige relatie kunnen thans overeenkomen (in het huwelijkscontract of in de wijzigingsakte van het huwelijkscontract) dat de langstlevende echtgenoot geen erfrechten zal hebben in de nalatenschap van zijn of haar partner. De wet stelt maar één beperking. De langstlevende echtgenoot heeft steeds recht op het vruchtgebruik op de gezinswoning met de daarin aanwezige huisraad.
Estate-planning begint bij een goede redactie van het huwelijkscontract. Deze wetswijziging creëert hiertoe nieuwe mogelijkheden.
Op 1 juli 2003 zijn de Kruispuntbank van Onder-nemingen (KBO) en de Ondernemingsloketten officieel van start gegaan. Het opzet van het nieuwe systeem is administratieve vereenvoudiging.
KRUISPUNTBANK VAN ONDERNEMINGEN
De KBO is een elektronisch register waarin de basisidentificatiegegevens van de ondernemingen op een eenvormige wijze en centraal ter beschikking worden gesteld van alle overheidsdiensten. Onder basisidentificatiegegevens begrijpt men o.m. naam, adres, rechtsvorm, rechtstoestand (in vereffening, faillissement), oprichtings- en stopzettingsdatum, identificatie van oprichters en mandatarissen van de onderneming en uitgeoefende activiteit.
ONDERNEMINGSNUMMER
Ondernemingen hebben voortaan een ondernemingsnummer. Dit uniek identificatie-nummer komt in de plaats van alle andere nummers, zoals BTW-nummer, RSZ-nummer (slechts in een volgende fase) en het handelsregisternummer. Het ondernemingsnummer moet worden vermeld op facturen, dagvaardingen, enz. Bestaande ondernemingen hebben tijd tot 1 januari 2005 om hun documenten aan te passen. Vanaf die datum zal dit nummer ook het enige zijn dat door de overheid gebruikt mag worden in haar contacten met de onderneming.
Naast het ondernemingsnummer krijgt iedere onderneming ook een vestigingsnummer, per fysieke vestigingseenheid.
ONDERNEMINGSLOKETTEN
Hoe verkrijgt een onderneming een "geactiveerd ondernemingsnummer"? Dit gebeurt via tussenkomst van de erkende Ondernemingsloketten.
Vennootschappen worden via de griffies van de Rechtbank van Koophandel bij neerlegging van de oprichtingsakte (meestal door de notaris) gemeld aan de KBO, verkrijgen onmiddellijk het ondernemingsnummer, doch moeten vervolgens naar het Ondernemingsloket om het ondernemingsnummer te laten activeren. Eénmanszaken contacteren onmiddellijk een Ondernemingsloket om een geactiveerd ondernemingsnummer te bekomen. Bestaande ondernemingen zullen hun BTW-nummer of nationaal nummer als ondernemingsnummer toegekend krijgen.
Lenaerts-Heremans & Co heeft als accountantskantoor een eigen toegang tot verschillende erkende Ondernemingsloketten zodat via elektronische weg een dossier kan worden ingediend. Persoonlijke aanmelding bij een Ondernemingsloket is bijgevolg niet nodig.
STAND VAN ZAKEN
Het nieuwe systeem heeft met heel veel problemen te kampen gehad en draait op dit ogenblik nog steeds niet naar behoren. We zullen nog een tijdje moeten afwachten vooraleer we kunnen besluiten of het opzet van de administra- tieve vereenvoudiging al dan niet geslaagd is!
Vennootschappen opgericht vóór 6 februari 2001 hebben tijd tot 6 februari 2004 om hun statuten aan te passen aan het "nieuwe" Wetboek van Vennootschappen (ingevoerd door de Wet van 7 mei 1999). Het doel van het nieuwe wetboek is om alle regels van toepassing op vennootschappen, inclusief het jaarrekeningenrecht, in één wetboek samen te brengen. Echte inhoudelijke wijzigingen werden niet doorgevoerd.
Voor bestaande vennootschappen werd een periode voorzien van 3 jaar vanaf de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen om hun statuten aan te passen. Statutaire clausules die verwijzen naar oude bepalingen (die door de nieuwe wet zijn opgeheven of waarvan de nummering wordt gewijzigd) dienen te worden aangepast. De overgangsperiode verstrijkt op 6 februari 2004. Naast de aansprakelijkheid van de bestuurders van de vennootschap indien de statuten niet voor deze tijd zijn aangepast, voorziet de wet in de sanctie dat iedere belanghebbende de ontbinding van de vennootschap voor de Rechtbank kan vorderen. De Rechtbank kan aan de vennootschap evenwel een termijn toestaan om haar toestand te regulariseren.
In de praktijk zijn deze sancties voornamelijk van belang voor ondernemingen in moeilijkheden.
Tot voor kort konden BTW-belasting-plichtigen de Belgische BTW recupereren gedurende vijf jaar, vanaf het tijdstip waarop het recht op aftrek is ontstaan. Het recht op aftrek ontstaat in principe bij de levering van de goederen of de voltooiing van de dienst, tenzij voorheen een betaling werd verricht, een factuur werd uitgereikt of een voorschot werd betaald. Alsdan ontstaat het recht op aftrek op dat eerdere moment.
Voortaan zal de termijn, waarin het recht op aftrek kan worden uitgeoefend, verstrijken op het einde van het derde kalenderjaar volgend op het jaar waarin het recht op aftrek is ontstaan. Eén en ander is bepaald in een K.B. van 16 juni 2003, dat in werking is getreden op 7 juli 2003.
Voorbeeld
Uw leverancier reikt een factuur uit op 15 juli 2002 met vrijstelling van BTW (regeling medecontractant voor werken in onroerende staat). De leverancier krijgt in 2005 BTW-controle en de BTW-controleur vordert 21% BTW (regeling medecontractant voor werken in onroerende staat ten onrechte toegepast). Uw leverancier stuurt U alsnog een gecorrigeerde factuur met 21% BTW. U kan deze BTW nog recupereren tot 31 december 2005. Voor maandaangevers betekent dit dat het recht op aftrek uiterlijk moet worden uitgeoefend in de aangifte over november 2005 (in te dienen voor 20 december 2005). Kwartaalaangevers dienen de BTW alsnog te recupereren in hun aangifte over het derde kwartaal 2005 (in te dienen voor 20 oktober 2005).
Indien U nu nog een (gecorrigeerde) factuur verkrijgt voor prestaties in 1999, kan U deze BTW niet meer in aftrek brengen... De (nagevorderde) BTW in verband met prestaties in 2000 kan door een maandindiener nog in aftrek worden gebracht in zijn aangifte over november 2003 (in te dienen voor 20 december 2003). Voor de kwartaalindiener is het eigenlijk al te laat.
Bovengenoemde termijn van 3 jaar is eveneens van toepassing voor buitenlandse belastingplichtigen, die in België niet over een BTW-nummer beschikken, en die zich beroepen op de Achtste of Dertiende BTW-Richtlijn, om Belgische BTW terug te vragen.
Vanaf 1 juli 2003 (inwerkingtreding van de Kruispuntbank van Ondernemingen) bepaalt het vennootschapsrecht dat volgende gegevens verplicht moeten worden vermeld op alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen, brieven, orders en andere stukken van de vennootschap:
- De naam van de vennootschap
- De rechtsvorm, voluit of afgekort, alsook, naargelang het geval, de woorden "burgerlijke vennootschap met handelsvorm"
- De zetel van de vennootschap
- Het woord "rechtspersonenregister" of de afkorting "RPR", gevolgd door het ondernemingsnummer
- De vermelding van de zetel van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft
Om elke discussie aangaande de regelmatigheid van de factuur te vermijden waardoor eventueel het recht op aftrek van de BTW in gevaar zou kunnen komen, is het aangewezen om op facturen voorlopig nog het BTW-nummer en het handelsregisternummer te vermelden. Nieuwe ondernemingen (ondernemingen opgericht na 1 juli 2003) hebben enkel een ondernemingsnummer. Dit ondernemingsnummer dient dan voorafgegaan door BTW (BE).
Inhoudelijke wijzigingen aan het Wetboek van Vennootschappen zijn er gebeurd door de "Wet Corporate Governance" (Wet van 2 augustus 2002).
Een paar wijzigingen willen we nog even onder de aandacht brengen. Deze wijzigingen zijn reeds in werking getreden op 1 september 2002.
1. Legalisering van het directiecomité in de NV
In de praktijk worden in grote ondernemingen belangrijke bestuursbevoegdheden die normaal toekomen aan de raad van bestuur in feite uitgeoefend door een directiecomité. Thans is deze praktijk gelegaliseerd. Het directie-comité is een nieuw statutair orgaan van de vennootschap, hetgeen betekent dat haar handelingen rechtstreeks toegerekend worden aan de vennootschap zoals dit het geval is voor de handelingen van de raad van bestuur. De installatie van een directiecomité door de raad van bestuur is evenwel enkel mogelijk indien de statuten van de NV uitdrukkelijk in die mogelijkheid voorzien (artikel 524 bis W. Venn.). Bijgevolg zullen statuten eventueel voorafgaandelijk moeten worden gewijzigd.
2. Afschaffing verbod om een rechtspersoon te benoemen als zaakvoerder in een BVBA
Voortaan is het mogelijk om een rechtspersoon te benoemen als zaakvoerder in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA).
3. Verplichte benoeming vaste vertegenwoordiger indien een rechtspersoon wordt aangewezen als bestuurder/zaakvoerder/lid van een directiecomité
Wanneer een rechtspersoon wordt aangewezen als bestuurder, zaakvoerder of lid van een directiecomité moet een natuurlijke persoon worden benoemd als vaste vertegenwoordiger die wordt belast met de uitvoering van de opdracht in naam en voor rekening van de besturende rechtspersoon. De vaste vertegenwoordiger zal de rechtspersoon vertegenwoordigen bij de uitoefening van haar bestuursmandaat. Samen met de vennootschap is de vaste vertegenwoordiger persoonlijk aansprakelijk voor de wijze van uitoefening van het bestuursmandaat, dit betekent dat hij of zij instaat met zijn of haar privé vermogen. Door de invoering van de vaste vertegenwoordiger komt er dus een einde aan de praktijk van het gebruik van vennootschappen om de patrimoniale gevolgen van aansprakelijkheidsvorderingen te beperken.