Lenaerts-Heremans & CoLenaerts-Heremans & Co
Uw contact

nieuwsbrief@lenaerts-heremans.be





ACTUEEL

BEDRIJFSPROFIEL

ACCOUNTANTS

BELASTINGADVISEURS

NIEUWSBRIEF

MEDEWERKERS

JOBS

VERWANTE LINKS

CONTACT

HOME

Nieuwsbrief

Download de Nieuwsbrief Download de Nieuwsbrief

Nieuwsbrief juni 2009




  • Over de Europese spaarrichtlijn, het bankgeheim en de fiscale regularisatie

    De Europese Unie streeft ernaar dat rente-inkomsten uit spaargelden die in een lidstaat worden ontvangen door natuurlijke personen die hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben, effectief kunnen worden belast overeenkomstig het nationale recht van laatstgenoemde lidstaat.

    Dit streven heeft geleid tot de Europese Spaarrichtlijn van 3 juni 2003 zoals inwerking getreden op 1 juli 2005. In het kader van die Spaarrichtlijn ontvangt de Belgische fiscus sindsdien automatisch inlichtingen over inkomsten uit spaargelden door inwoners van België aangehouden bij banken gevestigd in andere lidstaten van de Europese Unie, uitgezonderd Luxemburg en Oostenrijk. Luxemburg, Oostenrijk en België wisselen voorlopig geen informatie uit (althans niet automatisch) en passen een bronbelasting toe.
    Sinds 1 juli 2008 bedraagt die bronbelasting 20%. Vanaf 1 januari 2011 zou die bronbelasting 35% bedragen.

    Zwitserland, Liechtenstein, Andorra, Monaco en San Marino – dus landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie – hebben zich eerder geconformeerd aan de overgangsbepalingen van de Europese Spaarrichtlijn. Net zoals Luxemburg, Oostenrijk en België passen die landen momenteel een bronbelasting toe van 20%.

    Naar aanleiding van de G20-top hebben Luxemburg, Oostenrijk, Zwitserland, Liechtenstein, Andorra, Monaco en San Marino verklaard hun bankgeheim minstens te willen afzwakken en over te stappen naar het systeem van automatische gegevensuitwisseling conform de Europese Spaarrichtlijn. Ook de Nederlandse Antillen zouden volgen.

    Het gaat dus meer en meer in de richting van een wereldwijde toepassing van de standaard van de Europese Spaarrichtlijn d.w.z. automatische gegevensuitwisseling.

    Wat België betreft, heeft de minister van Financiën reeds verklaard dat België vanaf 1 januari 2010 automatisch informatie zal uitwisselen conform de Europese Spaarrichtlijn en dus vanaf dan zal stoppen met de toepassing van de bronbelasting van 20% (niet te verwarren met de roerende voorheffing van 15%).

    Artikel 338bis, § 3 en § 4 van het Belgisch Wetboek van de inkomstenbelastingen bepalen dat de inlichtingen die door België worden verkregen van andere lidstaten door de administratie mogen worden gebruikt voor de juiste vaststelling van de inkomstenbelastingen (§ 3) en dat het bankgeheim niet van toepassing is op die uitwisseling van inlichtingen (§ 4). Deze bepalingen zijn van toepassing vanaf 20 november 2008 (K.B. van 12 november 2008).

    Rekening houdend met al het bovenvermelde is het wellicht het moment om de hoofdlijnen van de fiscale amnestieregeling in herinnering te brengen.

    Met ingang van 1 januari 2006 werd in de Belgische fiscale wetgeving het systeem van de ‘fiscale regularisatie’ ingevoerd. Het betreft een permanent systeem (in tegenstelling tot het systeem van de eenmalige bevrijdende aangifte – EBA - dat enkel gold in 2004).

    Fiscale regularisatie houdt in dat elke belastingplichtige – zowel particulier als binnenlandse vennootschap – één keer in zijn/haar leven of bestaan, de mogelijkheid heeft om inkomsten die in het verleden niet werden aangegeven, te regulariseren door indiening van een regularisatie-aangifte bij het ‘Contactpunt regularisaties’ te Brussel en betaling van de regularisatieheffing.

    In welbepaalde gevallen is ook voor buitenlandse constructies (zoals trusts en stichtingen) regularisatie mogelijk in overleg met het ‘Contactpunt regularisaties’.

    De te regulariseren inkomsten kunnen zowel binnenlandse als buitenlandse inkomsten betreffen. In de praktijk betreffen de door particulieren niet aangegeven inkomsten dikwijls inkomsten uit beleggingen aangehouden bij buitenlandse bankiers en inkomsten uit in het buitenland gelegen onroerende goederen. Wat deze laatste categorie inkomsten betreft gaat het zowel over niet aangegeven huuropbrengsten als over niet aangegeven huurwaarde (indien niet verhuurd).

    In geval van regularisatie van inkomsten uit beleggingen aangehouden bij buitenlandse bankiers is het niet nodig om nadien dit vermogen te repatriëren naar België. De relatie met de buitenlandse bankier mag worden gecontinueerd.

    Op het vlak van het bedrag van de regularisatieheffing wordt een onderscheid gemaakt tussen beroepsinkomsten en overige inkomsten.

    Betreft het niet aangegeven beroepsinkomsten dan is de regularisatieheffing gelijk aan de belasting berekend tegen het normale tarief zoals van toepassing in het jaar waarin die inkomsten moesten worden aangegeven. Er wordt geen boete toegepast.

    Betreft het niet aangegeven overige inkomsten dan is de regularisatieheffing gelijk aan de belasting berekend tegen het normale tarief verhoogd met 10%. Deze tariefverhoging geldt als boete.

    Bijvoorbeeld, voor rente (bankrente, couponrente) bedraagt het normale tarief 15% zodat de regularisatieheffing 25% bedraagt; voor dividenden bedraagt het normale tarief in de regel 25% zodat de regularisatieheffing 35% bedraagt. Daarbij komt nog de gemeentebelasting.

    OOK SUCCESSIERECHTEN KUNNEN WORDEN GEREGULARISEERD.

    Van hoeveel voorbije jaren moeten de inkomsten worden geregulariseerd? In de praktijk baseert men zich meestal op de fiscale verjaringstermijnen (aanslagtermijnen). Wat betreft de inkomstenbelastingen heeft de Programmawet van 22 december 2008 de aanslag- en onderzoekstermijn in geval van fraude verlengd van vijf tot zeven jaar (zie verder in deze nieuwsbrief). De nieuwe regeling is in werking getreden op 29 december 2008 en er geldt terugwerkende kracht.

    Stel dat begin 2010 een regularisatie-aangifte wordt ingediend. De termijn om met bedrieglijk opzet niet aangegeven inkomsten van het jaar 2002 aan te slagen, is verstreken op 31 december 2009 (d.i. zeven jaar vanaf 1 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar). Men zou de regularisatie-aangifte dus kunnen beperken tot de verzwegen inkomsten van de jaren 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008. De reguliere aangifte in de personenbelasting voor het inkomstenjaar 2009 is begin 2010 nog niet ingediend en kan later correct worden ingevuld.

    SUCCESSIERECHTEN VERJAREN PAS NA TIEN JAAR.

    Wie naast fiscale immuniteit tevens strafrechtelijke immuniteit wenst te verwerven, kan er belang bij hebben om de regularisatieperiode uit te strekken over meerdere eerdere jaren.



  • DBI-aftrek in strijd met de Europese moeder-dochterrichtlijn

    Op 12 februari 2009 heeft het Hof van Justitie in de zaak Cobelfret geoordeeld dat de Belgische DBI-regeling in strijd is met de Europese moeder- dochterrichtlijn.

    De problematiek in de zaak Cobelfret kan kort worden samengevat als volgt.
    Cobelfret, een Belgische vennootschap, had tijdens de aanslagjaren 1992 t.e.m. 1998 dividenden ontvangen van haar Europese dochterondernemingen. Op basis van de Belgische DBI-regeling had Cobelfret, in de aanslagjaren waarin zij verliezen had geleden en in de aanslagjaren waarin de DBI-aftrek hoger was dan haar belastbaar inkomen, geen aanspraak kunnen maken op de DBI-aftrek en evenmin het niet-gebruikte gedeelte van de DBI-aftrek kunnen overdragen naar het volgende aanslagjaar.
    Cobelfret ging niet akkoord met deze werkwijze en heeft na afwijzing van haar bezwaarschriften haar zaak voor de rechter gebracht. De Rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen gaf Cobelfret gelijk. Tegen deze beslissing ging de fiscale administratie in beroep. Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft de zaak voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie en deze heeft recent geoordeeld dat de Belgische DBI-regeling in strijd is met de Europese moeder- dochterrichtlijn.

    De redenering van het Hof van Justitie komt in grote lijnen op het volgende neer. De Europese moeder-dochterrichtlijn heeft de bedoeling om economische dubbele belasting van dividenduitkeringen tussen moeder- en dochtervennootschappen te vermijden, gezien het feit dat de dividenden die de moedervennootschap ontvangt, uitkeringen zijn van reeds belaste winsten bij de dochtervennootschap. Om deze dubbele belasting te vermijden laat de richtlijn (aan de lidstaat waar de moedermaatschappij gelegen is) de keuze tussen 2 methodes:
    - ofwel het ontvangen dividend volledig vrijstellen;
    - ofwel de reeds betaalde belasting door de dochtervennootschap (betrekking hebbend op de uitgekeerde winsten) verrekenen.

    België heeft geopteerd voor de eerste methode (vrijstellingsmethode) namelijk middels de zogenaamde “DBI-aftrek” (definitief belaste inkomsten). De moedermaatschappij dient de ontvangen dividenden op te nemen in haar belastbare basis maar ze kan deze dividenden in het aangifteformulier in aftrek nemen ten belope van 95%. Maar, en daar zit juist het probleem, de DBI-aftrek is beperkt tot de fiscale inkomsten van het belastbaar tijdperk en DBI-overschotten zijn niet overdraagbaar naar latere tijdperken.

    Deze laatste voorwaarde heeft tot gevolg dat deze aftrek enkel volledig is zolang er voldoende belastbare winst is. De vrijstelling gaat geheel of gedeeltelijk verloren in het geval de moedervennootschap verliezen heeft of haar belastbare inkomsten lager zijn dan de ontvangen dividenden. Het Hof van Justitie oordeelt dat het toevoegen van deze laatste voorwaarden (beperking tot de belastbare inkomsten van het belastbaar tijdperk en overschotten niet overdraagbaar naar latere belastbare tijdperken) in strijd is met de Europese moeder-dochterrichtlijn.

    Deze uitspraak van het Hof van Justitie heeft tot gevolg dat de Belgische DBI-aftrek zal moeten worden aangepast voor wat betreft dividenden ontvangen uit andere EU-lidstaten.

    Er zijn thans nog een aantal zaken hangend voor het Hof van Justitie waarbij een antwoord wordt verwacht op de vragen of de onvoorwaardelijke vrijstellingsverplichting ook geldt voor dividenden ontvangen uit België en voor dividenden afkomstig van buiten de Europese Unie.



  • Vermindering successierechten bij vererving van aandelen in een Nederlandse vastgoedvennootschap

    Op alle roerende en onroerende goederen die uit een nalatenschap van een inwoner van België worden verkregen, zijn in België principieel successierechten verschuldigd.

    Dit geldt ook voor onroerende goederen die in het buitenland zijn gelegen, zelfs al werden er buitenlandse successierechten (recht van overgang bij overlijden) betaald op die onroerende goederen.

    Om dubbele belasting op in het buitenland gelegen onroerende goederen te vermijden voorziet artikel 17 van het Belgisch Wetboek der Successierechten in een vermindering van de Belgische successierechten met de in het buitenland op de aldaar gelegen onroerende goederen, betaalde successierechten.

    Volledigheidshalve zij opgemerkt dat die vermindering niet meer kan bedragen dan de successierechten die in België zouden verschuldigd zijn in de veronderstelling dat die onroerende goederen in België zouden zijn gelegen.

    Volgens de Nederlandse Successiewet zijn Nederlandse successierechten (recht van overgang bij overlijden) verschuldigd op de in Nederland gelegen “onroerende zaken” die uit een nalatenschap van een niet-inwoner van Nederland (bijvoorbeeld, uit een nalatenschap van een inwoner van België) worden verkregen.

    Onder “onroerende zaken” worden verstaan, zowel onroerende goederen in de strikte zin van het woord, als “fictieve onroerende goederen” (in de zin van artikel 4 van de Nederlandse Wet op belastingen van rechtsverkeer).

    Onder “fictieve onroerende goederen” worden o.m. verstaan, de aandelen in vennootschappen waarvan het actief voor meer dan 70% uit in Nederland gelegen onroerende goederen bestaat.

    Stel, een Nederlander overlijdt als inwoner van België en tot zijn nalatenschap behoren de aandelen in een Nederlandse vastgoedvennootschap die hoofdzakelijk in Nederland gelegen onroerende goederen bezit. Op de aandelen zijn in ieder geval Belgische successierechten verschuldigd. Op de aandelen zijn ook Nederlandse successierechten (recht van overgang bij overlijden) verschuldigd vermits die aandelen in Nederland worden aangemerkt als fictieve onroerende goederen. De vraag is dan of België bij toepassing van artikel 17 van het Belgisch Wetboek der Successierechten een vermindering verleent voor de in Nederland op die aandelen betaalde successierechten.

    Een positief antwoord op die vraag is niet evident. In de rechtsleer wordt gesteld dat het roerend of onroerend karakter van de goederen voor de toepassing van artikel 17 van het Belgisch Wetboek der Successierechten wordt bepaald volgens het burgerlijk recht geldend in het land waar de goederen gelegen zijn. Naar Nederlands burgerlijk recht kwalificeren aandelen als roerende goederen. De Nederlandse fictie als onroerend goed is louter fiscaal.

    Hoe dan ook, in een administratieve beslissing van 20 maart 2008 heeft de Belgische belasting-administratie beslist dat artikel 17 van het Belgisch Wetboek der Successierechten kan worden toegepast voor de rechten geheven in Nederland op de in Nederland gelegen onroerende goederen in het bezit van een Nederlandse onderneming waarvan de overledene rechtstreeks aandelen bezit en die in Nederland als onroerende goederen worden beschouwd.

    De belastingadministratie steunt haar beslissing op de overweging dat het roerend of onroerend karakter van de goederen wordt bepaald overeenkomstig de wetgeving van het land waar de goederen gelegen zijn. Zij stelt vast dat de bedoelde aandelen in Nederland als onroerend worden beschouwd.

    Dat de belastingadministratie hiermee voorbijgaat aan de Nederlands civielrechtelijke kwalificatie van aandelen als roerende goederen, is meegenomen voor de personen die uit de nalatenschap van een inwoner van België, aandelen in een Nederlandse vastgoedvennootschap erven. Zij zien de door hen erop verschuldigde Belgische successierechten verminderd bij toepassing van artikel 17 van het Belgisch Wetboek der Successierechten.



  • Relanceplan

    De federale regering heeft een reeks maatregelen genomen die als doel hebben de ondernemingen bijkomende zuurstof te geven, de werkgelegenheid te verzekeren, de koopkracht te versterken en de investeringen in groei en duurzaamheid te stimuleren.

    Wij beperken ons in het onderstaande overzicht tot een aantal fiscale maatregelen.

    BTW MAATREGELEN.

    De belangrijkste maatregel is de tijdelijke btw-verlaging van 21% naar 6% voor de bouwsector.

    De toepassing van het verlaagd tarief van 6% voor de afbraak en meteen heropbouw van een woning in 2009 wordt veralgemeend over het hele grondgebied van België.

    Daarnaast wordt voor elke vorm van nieuwbouw het btw-tarief naar 6% verlaagd op een maximale schijf van 50.000 EUR die in 2009 regelmatig is of zal worden gefactureerd. De maximale besparing is 7.500 EUR.

    Het verlaagde BTW-tarief van 6% geldt niet voor tuinaanleg, oprichten van afsluitingen, zwembaden, sauna’s, …

    ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN.

    De bestaande belastingvermindering voor particulieren (40% van de uitgaven met een maximum – te indexeren – van 2.000 EUR) werd aangevuld.

    Zij hebben nu ook recht op een intrestbonificatie van 1,5% voor de leningen aangegaan vanaf 2009 tot en met 2011 in het kader van energiebesparende investeringen en een belastingvermindering ten bedrage van 40% van de betaalde intresten, na aftrek van de bedoelde bonificatie.

    De uitgaven voor de isolatie van muren en de vloeren komen tijdelijk ook in aanmerking voor de belastingvermindering.

    Bij gebrek aan voldoende beroepsinkomsten zal onder welbepaalde voorwaarden de belastingvermindering worden omgezet in een belastingkrediet.

    Als het totaal van de belastingvermindering voor een jaar hoger is dan de grens van 2.000 EUR (te indexeren) zal het overschot kunnen overgedragen worden naar de drie volgende jaren.

    MAALTIJDCHEQUES

    De regel is dat maaltijdcheques die de werknemer of de zelfstandige bedrijfsleider (bestuurder, zaakvoerder) krijgen in hunnen hoofde niet belastbaar zijn. De kostprijs van de maaltijdcheques is daarentegen fiscaal niet aftrekbaar in hoofde van de werkgever of de vennootschap.

    De economische herstelwet voorziet nu de fiscale aftrek als beroepskost van maximaal 1 EUR per maaltijdcheque.

    EIGEN FIETS - BEDRIJFSFIETS

    Er is reeds een fiscale vrijstelling van maximaal 0,15 EUR per km voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met de eigen fiets door werknemers en zelfstandige bedrijfsleiders.

    Het km tarief wordt vanaf nu anders berekend . Voor 2009 is het gelijk aan 0,20 EUR per km.

    Verder is er een nieuwe fiscale vrijstelling. Het voordeel van de terbeschikkingstelling van een bedrijfsfiets, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verplaatsingen van en naar het werk, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, wordt fiscaal vrijgesteld. De vrijstelling is zelfs cumuleerbaar met de bedoelde vrijgestelde fietsvergoeding .

    Het normale bedrag van de afschrijving van de bedrijfsfiets en de toebehoren (minimum afschrijvingsduur 3 jaar), de fietsenstalling, de kleedruimte, het sanitair, mag verhoogd worden met 20%.

    AANDELENOPTIES.

    De mogelijkheid is nu voorzien, de uitoefenperiode voor aandelenopties tot een fiscale waarde van 100.000 EUR, uit te breiden met hoogstens 5 jaar en dit zonder bijkomende fiscale kosten.

    PC-PLANNEN - INTERNET.

    De bestaande regeling werd aangepast en de fiscale en sociale regeling ter zake werden op elkaar afgestemd.

    De financiële tussenkomst van de werkgever in de aankoop van een PC of randapparatuur wordt één maal per periode van drie jaar fiscaal vrijgesteld tot 60% van de aankoopprijs met een maximum van 1.250 EUR (te indexeren) . De regeling is nog enkel van toepassing voor de werknemers met een bezoldiging lager dan 21.600 EUR (te indexeren).

    INTERNET VOOR IEDEREEN

    Van 1 mei 2009 tot 30 april 2010 genieten uitgaven van particulieren, die werkelijk werden betaald, voor de aankoop van een zogenaamd ‘erkend’ basispakket ‘internet’, een belastingkrediet van 21% van de aankoopprijs, exclusief BTW.

    BEDRIJFSVOORHEFFING: 3 MAANDEN UITSTEL VAN BETALING

    Voor de betaling van de bedrijfsvoorheffing verschuldigd op salarissen van werknemers en bedrijfsleiders wordt een algemeen uitstel van betaling van drie maanden toegestaan.
    Voor per kwartaal verschuldigde bedrijfsvoorheffing geldt het betalingsuitstel van drie maanden voor het eerste en tweede kwartaal 2009.
    Voor per maand verschuldigde bedrijfs-voorheffing geldt het betalingsuitstel van drie maanden voor de maanden maart tot en met augustus 2009.



  • Verlenging onderzoeks- en aanslagtermijnen in geval van fraude

    INKOMSTENBELASTING

    In de inkomstenbelasting kan de belasting op inkomsten die zonder bedrieglijk opzet niet werden aangegeven, worden gevestigd binnen de termijn van drie jaar vanaf 1 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar. Met het oog op de vestiging van die belasting mag de administratie zonder voorafgaande kennisgeving onderzoekingen verrichten tijdens dezelfde termijn van drie jaar.

    De belasting op inkomsten die met bedrieglijk opzet niet werden aangegeven, kan worden gevestigd binnen de termijn van zeven jaar (voorheen vijf jaar) vanaf 1 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar. Met het oog op de vestiging van de belasting mag de administratie onderzoekingen verrichten tijdens dezelfde termijn van zeven jaar op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze in kennis heeft gesteld van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die ten aanzien van zijn persoon bestaan.

    Voorbeeld
    Belasting op niet aangegeven inkomsten (zonder bedrieglijk opzet) van het jaar 2009 (aanslagjaar 2010) kan worden gevestigd tot en met 31 december 2012.
    Belasting op niet aangegeven inkomsten (met bedrieglijk opzet) van het jaar 2009 (aanslagjaar 2010) kan worden gevestigd tot en met 31 december 2016.

    Ambtshalve ontheffing
    De termijn om een verzoek tot ambtshalve ontheffing in ie dienen werd verlengd tot 5 jaar (voorheen 3 jaar).

    BTW

    De normale verjaringstermijn op het vlak van BTW bedraagt 3 jaar. In geval van fraude wordt deze verlengd tot zeven jaar (voorheen vijf jaar).

    De zevenjarige verjaringstermijn geldt o.m. in volgende gevallen:
    1. indien een inlichting uit het buitenland aantoont dat er belastbare handelingen niet werden aangegeven in België
    2. ;
    3. indien een rechtsvordering aantoont dat er belastbare handelingen niet werden aangegeven;
    4. indien de administratie kennis heeft gekregen van bewijskrachtige gegevens die aantonen dat er belastbare handelingen niet werden aangegeven;
    5. indien er een overtreding is begaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.



  • Nederlandse ‘fictief loon’-regeling niet van toepassing op een Belgische vennootschap

    De Nederlandse wet op de loonbelasting bepaalt dat een werknemer die werkzaamheden verricht voor “een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft dan wel waaraan hij vermogensbestanddelen ter beschikking stelt” een “gebruikelijk” loon moet ontvangen voor deze werkzaamheden. Is dit niet het geval, dan zal de Nederlandse Belastingdienst het ‘abnormaal’ lage loon aanvullen met een fictief loon voor de berekening van de loonbelasting.

    De Nederlandse Belastingdienst paste deze regeling ook toe op Belgische zaakvoerders die, voor rekening van hun éénpersoons-BVBA, advieswerkzaamheden verrichtten in Nederland. Dit betekende dat wanneer een zaakvoerder geen of te laag loon opnam uit zijn vennootschap voor de werkzaamheden verricht in Nederland, de Nederlandse Belastingdienst de loonheffing eiste over een (veel hoger) ‘fictief loon’.

    Een Belgische zaakvoerder die middels zijn éénpersoons-BVBA advieswerkzaamheden verichtte in Nederland, ging niet akkoord met deze houding van de Nederlandse Belastingdienst en stelde een gerechtelijke vordering in.

    De rechtbank van Breda besliste dat de vertegenwoordiging van een Belgische éénpersoons-BVBA door haar zaakvoerder-enige vennoot krachtens haar statuten, op zich niet kan leiden tot de aanwezigheid van een vaste inrichting in Nederland met als gevolg dat ook de Nederlandse ‘fictief loon’-regeling niet van toepassing kan zijn. Het artikel uit de Wet Loonbelasting op grond waarvan de aanwezigheid van een zaakvoerder in Nederland wél beschouwd kan worden als een vaste inrichting kan volgens de rechtbank niet worden toegepast in bonafide situaties.

    Een Belgische éénpersoons-BVBA die via haar zaakvoerder in Nederland advieswerkzaamheden verricht voor Nederlandse opdrachtgevers, kan om deze reden niet aanzien worden als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting. Bijgevolg kan er evenmin sprake zijn van de toekenning van een fictief loon.

    Deze uitspraak van de rechtbank van Breda werd bevestigd in beroep door het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch.



  • Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale en fiscale schulden van aannemers

    Indien u voor beroepsdoeleinden onroerende werkzaamheden laat uitvoeren (dus niet indien u handelt als opdrachtgever/natuurlijke persoon die werken voor privé doeleinden laat uitvoeren), kan u hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de sociale en fiscale schulden van uw aannemer als u niet de verplichte inhoudingen op de factuur verricht.

    Voor wat betreft de verplichte inhoudingen indien de aannemer sociale schulden heeft, verwijzen wij naar onze vorige nieuwsbrief van december 2008.

    Vanaf 1 januari 2009 moet u ook nagaan of de aannemer fiscale schulden heeft. De fiscale databank werd sedert deze datum operationeel gesteld op de site www.minfin.fgov.be (eerst de rubriek “MyMinfin” (rechts op het scherm), vervolgens “naar MyMinfin zonder authentificatie”, vervolgens “e-services”, tenslotte “attesten”).

    Indien de aannemer fiscale schulden heeft of de aannemer is niet gekend in de gegevensbank en de werkzaamheden zijn toch onroerende werkzaamheden, dan bent u inhoudingsplichtig.

    Indien het bedrag op de te betalen factuur kleiner is dan 7.143,00 euro (zonder btw) is de inhouding en storting van 15 % automatisch verplicht.

    Indien de te betalen factuur groter of gelijk is aan 7.143,00 euro (zonder btw) moet u aan uw medecontractant (aannemer of onderaannemer) vragen een attest voor te leggen dat het bedrag van zijn schuld vermeldt.

    Indien de schuld op het attest kleiner is dan de in principe uit te voeren inhouding, moet u de storting beperken tot het bedrag van de schuld.

    Indien de schuld op het attest groter is dan de in principe uit te voeren inhouding, of indien het attest door uw medecontractant niet wordt voorgelegd binnen de maand vanaf uw verzoek, moet u een storting doen van 15 % van het op de factuur verschuldigde bedrag (zonder btw).

    Voorbeelden:

    Bedrag van de factuur zonder BTW Bedrag van de schuld op het attest Inhouding en doorstorting
    5.000,00 € (geen attest nodig) 750,00 €
    20.000,00 € 2.700,00 € 2.700,00 €
    (20.000,00 € x 15 % = 3.000,00 €, beperkt tot 2.700,00 €)
    20.000,00 € 3.500,00 € 3.000,00 €


    U moet de inhouding van max. 15 % overschrijven op rekening van het Ontvangkantoor Brussel 3 - Bijzondere ontvangsten, Kruidtuinlaan 50, bus 3110, 1000 Brussel
    (tel.: 0257/ 721 00). Tevens moet u een kopie van de factuur, waarop de storting betrekking heeft, naar het voormelde ontvangkantoor sturen.

    Alleen mits een correcte doorstorting aan de Staat van de inhoudingsplicht van 15 %, op het ogenblik van de betaling van de aanneemsom (tenzij een attest voorhanden dat de fiscale schuld lager is) kan de opdrachtgever ontheven worden van zijn aansprakelijkheid!



  • Varia

    MEERWAARDEN OP AANDELEN

    In onze vorige nieuwsbrief werd u reeds op de hoogte gesteld van het Wetsontwerp waarmee een nieuwe regeling werd ingevoerd voor de belastbaarheid van meerwaarden op aandelen gerealiseerd door particulieren. Met de Wet van 11 december 2008 (Belgisch Staatsblad 12 januari 2009) is deze nieuwe regeling definitief ingevoerd in onze wetgeving.

    Kort vatten wij de nieuwe regeling nog even voor u samen.

    Het uitgangspunt blijft dat meerwaarden op aandelen onbelast zijn tenzij ze gerealiseerd worden buiten het beheer van het privé-vermogen, dan wel bij de verkoop van een aanmerkelijk belang.

    Wordt de meerwaarde gerealiseerd buiten het beheer van het privé-vermogen dan is de volledige meerwaarde belastbaar (en niet slechts het ‘abnormaal’ gedeelte – zoals voorheen het geval was), in principe zonder dat enige aftrek van kosten mogelijk is.

    Indien de meerwaarde gerealiseerd wordt bij de verkoop van een aanmerkelijk belang dan is de meerwaarde slechts belastbaar wanneer verkocht wordt aan een buiten de EER gevestigde rechtspersoon (waar dit voorheen reeds het geval was wanneer verkocht werd aan een ‘buitenlandse’ rechtspersoon).

    Nieuw is ook dat de belastbare meerwaarden op aandelen kunnen genieten van een tijdelijke vrijstelling van belasting mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden.

    De nieuwe fiscale regeling is van toepassing op meerwaarden gerealiseerd sinds de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad, nl. 12 januari 2009.

    Voor een uitvoerige bespreking verwijzen wij graag naar onze vorige nieuwsbrief.

    AFTREKBARE BEROEPSKOSTEN

    Reeds enige tijd oordelen sommige rechtbanken dat kosten die niet in verband staan met de maatschappelijke activiteit van de vennootschap niet aftrekbaar zijn. De Rechtbank van eerste aanleg in Luik stelde het Grondwettelijk Hof recent de prejudiciële vraag of het feit dat een uitgave enkel als beroepskost aftrekbaar is indien zij noodzakelijkerwijs is verbonden met de activiteit van de vennootschap of met het maatschappelijk doel ervan, terwijl eender welk door dezelfde vennootschap voortgebracht inkomen een beroepskarakter heeft en in beginsel belastbaar is, het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel schendt (vonnis van 5 maart 2009).

    ONDERNEMINGSNUMMER VOOR DE VRIJE BEROEPEN

    Tot op heden moesten vrije beroepen (zoals dokters, advocaten, notarissen, enz.) zich niet inschrijven bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO) en kregen zij evenmin een ondernemingsnummer toegekend.

    Met ingang van 1 juli 2009 komt hierin verandering. Wie start met een vrij beroep zal zich vanaf deze datum bijgevolg moeten inschrijven bij de KBO.

    Het ondernemingsnummer dat zal worden toegekend, geldt als uniek identificatienummer ten aanzien van alle overheidsinstanties.