Nieuwsbrief
Nieuwsbrief december 2008
Met de implementatie van de Europese fusierichtlijn in het Belgische Wetboek van Inkomstenbelasting, zal de fiscale regeling met betrekking tot meerwaarden op aandelen op bepaalde punten worden gewijzigd. Hieronder volgt een bondig overzicht.
Huidige regeling
Het uitgangspunt is dat meerwaarden op aandelen niet belastbaar zijn, tenzij ze worden verwezenlijkt bij een verrichting die het normaal beheer van het privé-vermogen overschrijdt, of, in bepaalde gevallen, bij de overdracht van een aanmerkelijk belang.
De meerwaarden op aandelen verwezenlijkt buiten het normaal beheer van het privé-vermogen zijn belastbaar aan 33% (+ gemeentebelasting). Enkel de netto-meerwaarde is belastbaar, wat betekent dat de kosten verbonden aan de overdracht kunnen afgetrokken worden van het belastbaar bedrag.
Deze belastbaarheid werd gemilderd door het arrest van het Hof van Cassatie van 30 november 2006, waarin gesteld werd dat de gerealiseerde meerwaarde slechts belastbaar is in de mate dat ze “abnormaal” is. Concreet had dit tot gevolg dat, wanneer een marktconforme vergoeding betaald werd voor de overdracht van de aandelen, geen belasting verschuldigd was.
De meerwaarden op aandelen verwezenlijkt bij de ovedracht van een aanmerkelijk belang, zijn belastbaar wanneer ze worden gerealiseerd bij een overdracht aan een buiten België gevestigde rechtspersoon en op voorwaarde dat de overdrager een deelneming heeft van meer dan 25% (ev. samen met familie) in de vennootschap waarvan de aandelen worden overgedragen. De gerealiseerde meerwaarde is belastbaar aan 16,5% (+ gemeentebelasting). Aan de overdracht verbonden kosten zijn niet aftrekbaar.
Deze wetsbepaling werd in 2004 door het Europees Hof van Justitie strijdig bevonden met het Europees recht omdat de meerwaarden enkel belastbaar zijn wanneer de aandelen overgedragen worden aan een buiten België gevestigde rechtspersoon.
Nieuwe regeling
Met de aanpassing van het Wetboek van Inkomstenbelasting blijft het uitgangspunt ongewijzigd: meerwaarden op aandelen zijn niet belastbaar tenzij ze worden gerealiseerd buiten het normaal beheer van het privé-vermogen of wanneer het gaat om de overdracht van een aanmerkelijk belang.
Door de wetswijziging wordt de belastbaarstelling van de meerwaarden op aandelen gerealiseerd buiten het normaal beheer van het privé vermogen echter verplaatst naar een ander wetsartikel. Dit heeft tot gevolg dat het tekstueel argument verloren gaat waarop het Hof van Cassatie zich baseerde om te stellen dat slechts het “abnormaal” gedeelte van de meerwaarde belastbaar was. Concreet betekent dit dat de wetswijziging tot gevolg heeft dat in de toekomst de volledige meerwaarden belastbaar zullen zijn.
Bovendien is de aftrek van aan de verkoop verbonden kosten op basis van de nieuwe wetsbepaling niet meer toegelaten. In het verleden heeft het Hof van Beroep te Brussel echter reeds beslist, weliswaar in het kader van een verkoop van een aanmerkelijk belang, dat de aftrek van kosten steeds moet worden toegestaan. Het is afwachten hoe deze regel in de praktijk zal worden toegepast.
Wat betreft de meerwaarden verwezenlijkt bij de overdracht van een aanmerkelijk belang heeft de wetgever de regelgeving in overeenstemming gebracht met de rechtspraak van het Hof van Justitie. In de toekomst is een meerwaarde verwezenlijkt bij de overdracht van een aanmerkelijk belang slechts belastbaar wanneer wordt overgedragen aan een buiten de EER gevestigde rechtspersoon.
Tijdelijke vrijstelling
Belastbare meerwaarden op aandelen kunnen volgens de nieuwe fiscale regeling genieten van een tijdelijke vrijstelling van belasting mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden houden in dat er sprake moet zijn van een “aandelenruil” in de zin van de fusierichtlijn én dat de verrichting niet als hoofddoel belastingontwijking of belastingfraude heeft. Er is o.m. sprake van een "aandelenruil" in de zin van de fusierichtlijn, wanneer aandelen worden ingebracht tegen uitgifte van nieuwe aandelen van de verkrijgende vennootschap (met een maximum cash opleg van 10%), waardoor de verkrijgende vennootschap in totaal meer dan 50% van de stemmen verwerft van de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht.
De vrijstelling is slechts tijdelijk en gaat verloren wanneer de in ruil verkregen aandelen buiten bezit worden gesteld of wanneer de aandelen het voorwerp uitmaken van een terugbetaling (kapitaalvermindering).
Het behoud van de vrijstelling is verbonden aan de voorwaarde dat de belastingplichtige, die de meerwaarde gerealiseerd heeft, in zijn aangifte personenbelasting jaarlijks het bewijs levert dat nog steeds voldaan is aan de vrijstellingsvoorwaarden. Het bewijs van het “bezit” van de aandelen zal vermoedelijk kunnen worden geleverd aan de hand van een verklaring van de Raad van Bestuur van de vennootschap.
De meerwaarde zal beschouwd worden als een belastbaar inkomen van het jaar waarin de voorwaarde van bezit niet langer vervuld is.
De tarieven waartegen de meerwaarden belastbaar zijn, blijven ongewijzigd.
De nieuwe regels treden wellicht in werking op datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Het Wetboek der successierechten van het Vlaamse Gewest maakt met betrekking tot de belastingheffing op nalatenschappen onderscheid naargelang de erflater op het tijdstip van zijn overlijden in België dan wel in het buitenland woonde.
Woonde de erflater op het tijdstip van zijn overlijden in België dan wordt een recht van successie geheven op de waarde, na aftrek van de schulden, van al wat uit zijn nalatenschap wordt verkregen.
Woonde de erflater op het tijdstip van zijn overlijden in het buitenland dan wordt een recht van overgang bij overlijden geheven op de waarde, zonder aftrek van lasten, van de in België gelegen onroerende goederen verkregen uit zijn nalatenschap.
Met het verzoek om een prejudiciële beslissing van 9 januari 2007 wenste het Hof van Beroep te Gent van het Europees Hof van Justitie te vernemen of de Belgische wettelijke regeling inzake de belastingheffing over nalatenschappen verenigbaar is met de artikelen EG betreffende het vrije kapitaalverkeer en met de artikelen EG inzake de vrijheid van de burgers van de Unie om in een andere lidstaat te gaan wonen. Inzonderheid wenste het Hof van Beroep te Gent te vernemen of deze EG bepalingen zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan voor de bepaling van de heffingsgrondslag voor de belasting, die is verschuldigd over de erfrechtelijke verkrijging van een op het grondgebied van de betrokken lidstaat gelegen onroerend goed, met bepaalde lasten, zoals schulden gewaarborgd door een hypothecaire volmacht op dat onroerend goed, wel rekening mag worden gehouden indien de erflater op het tijdstip van zijn overlijden in die lidstaat woonde, maar niet indien de erflater op dat tijdstip in een andere lidstaat woonde.
Aan de basis van het verzoek om een prejudiciële beslissing ligt de erfrechtelijke verkrijging van een in Vlaanderen gelegen onroerend goed door de erfgenamen van een erflater die als inwoner van Duitsland is overleden. Bij leven had de erflater aan een van de erfgenamen een notariële volmacht gegeven om het betrokken onroerend goed te bezwaren met een hypotheek tot zekerheid van de schuld van de erflater aan de betrokken erfgenaam.
In haar arrest van 11 september 2008 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de hoger vermelde EG bepalingen zich verzetten tegen een nationale regeling betreffende de berekening van de successierechten en de rechten van overgang over een in een lidstaat gelegen onroerend goed, krachtens welke de aftrek van op dit onroerend goed rustende schulden niet mogelijk is wanneer de erflater op het tijdstip van zijn overlijden geen inwoner van deze staat was, terwijl deze aftrek wel mogelijk is wanneer de erflater op dat tijdstip inwoner was van de staat waarin het nagelaten onroerend goed is gelegen.
De Vlaamse regering heeft snel gereageerd op het arrest van het Hof van Justitie. Om aan het arrest tegemoet te komen wordt volgens het Ontwerp van decreet (houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009) van 24 oktober 2008 het Wetboek der successierechten – Vlaams Gewest aangepast.
Met het oog op de gelijkheid tussen rijksinwoners en niet-rijksinwoners (die hun domicilie of zetel van hun fortuin binnen de Europese Economische Ruimte hebben) zal voortaan met schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden rekening worden gehouden voor de berekening van het verschuldigde recht van overgang.
De inwerkingtreding is voorzien op 1 oktober 2008 d.w.z. de schuldenaftrek zal worden toegestaan bij alle overlijdens die plaatsvinden vanaf die datum.
LOKALISATIECRITERIUM:
Het recht van overgang bij overlijden en het recht van successie zijn gewestelijke belastingen. Het recht van overgang bij overlijden van niet-inwoners wordt geacht gelokaliseerd te zijn in het gewest waar de onroerende goederen gelegen zijn. Bijgevolg is de schuldenaftrek – in afwachting van initiatieven door andere gewesten – slechts mogelijk indien het nagelaten onroerend goed in het Vlaams Gewest is gelegen.
Indien de overleden niet-rijksinwoner eigenaar was van diverse onroerende goederen gelegen in meerdere gewesten, dan geldt de regeling van het gewest waar het deel van de onroerende goederen met het hoogste federaal kadastraal inkomen gelegen is.
De regering wenst de fiscale administratie meer middelen te geven in de strijd tegen de fiscale fraude.
Daarom voorziet het Ontwerp van Programmawet zoals op 24 november 2008 ingediend in de Kamer, in een verlenging van de aanslag- en onderzoekstermijn ingeval van inbreuk op de fiscale bepalingen gedaan met bedrieglijk opzet.
Volgens de belastingadministratie is er "bedrieglijk opzet" wanneer de overtreding wordt begaan met de bedoeling zichzelf een onrechtmatig voordeel, d.i. de ontdoken belasting, te verschaffen.
Overtredingen die hun oorsprong vinden in gewone nalatigheid, materiële vergissingen en te goeder trouw begane onjuistheden, worden niet bedoeld.
Het moet derhalve om kennelijke fraude gaan en het is nodig om op grond van de feitelijke omstandigheden van elk concreet geval na te gaan of de vastgestelde overtreding al dan niet is begaan met de bedoeling om zichzelf ten nadele van de Schatkist een ongeoorloofd profijt te bezorgen.
HUIDIGE WETGEVING
De belasting op inkomsten die zonder bedrieglijk opzet niet werden aangegeven, kan worden gevestigd binnen de termijn van drie jaar vanaf 1 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar. Met het oog op de vestiging van die belasting mag de administratie zonder voorafgaande kennisgeving onderzoekingen verrichten tijdens dezelfde termijn van drie jaar.
De belasting op inkomsten die met bedrieglijk opzet niet werden aangegeven, kan worden gevestigd binnen de termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar. Met het oog op de vestiging van die belasting mag de administratie slechts onderzoekingen verrichten tijdens de bijkomende termijn van 2 jaar op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze in kennis heeft gesteld van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die ten aanzien van zijn persoon bestaan.
De aanwijzingen inzake fraude moeten voldoende precies en nauwkeurig zijn. Dit betekent dat de administratie de voorafgaande kennisgeving duidelijk moet motiveren. De administratie moet aan de hand van feitelijke elementen aangeven waaruit de aanwijzingen van fraude bestaan. De administratie kan zich bijgevolg niet beperken tot het melden aan de belastingplichtige dat er “duidelijk gepreciseerde indiciën van fraude” bestaan. Deze voorafgaande kennisgeving is vereist voor onderzoeksdaden bij de belastingplichtige zelf en niet voor onderzoeksdaden bij derden. De voorafgaande kennisgeving mag samenvallen met de onderzoeksdaad zelf, bijvoorbeeld in een vraag om inlichtingen.
De boeken, bescheiden en de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma’s en het beheer van het gebruikte computersysteem inbegrepen de informatiedragers en alle gegevens die zij bevatten, aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld moeten ter beschikking van de administratie worden gehouden tot het verstrijken van het vijfde jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk (let op voor de BTW is de bewaartermijn zeven jaar).
TOEKOMSTIGE WETGEVING
(volgens Ontwerp van Programmawet)
De belasting op inkomsten die met bedrieglijk opzet niet werden aangegeven, kan worden gevestigd binnen de termijn van zeven jaar vanaf 1 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar. Met het oog op de vestiging van de belasting mag de administratie onderzoekingen verrichten tijdens dezelfde termijn van zeven jaar op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze in kennis heeft gesteld van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die ten aanzien van zijn persoon bestaan.
De boeken, bescheiden enz. aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld moeten ter beschikking van de administratie worden gehouden tot het verstrijken van het zevende jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk.
Inwerkingtreding:
Op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Volgens de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp, vallen lopende termijnen onder toepassing van de nieuwe wet en worden die termijnen bijgevolg verlengd. Aangenomen mag worden dat de nieuwe wet zal worden gepubliceerd net vóór of op 31 december 2008 zodat de termijn om de aanslag te vestigen op de inkomsten van het jaar 2003 pas verstrijkt op 31 december 2010. Daar waar onder de oude wetgeving die aanslagtermijn verstrijkt op 31 december 2008.
Het blijft onzeker of de termijn om de aanslag te vestigen op de inkomsten van het jaar 2002 wordt verlengd tot 31 december 2009. Onder de oude wetgeving is de aanslagtermijn verstreken op 31 december 2007. Volgens hoger vermelde Memorie van Toelichting worden enkel lopende termijnen verlengd. Dit staat niet in de tekst van het wetsontwerp.
Op 9 juli 2008 heeft de Europese Commissie effectief beroep ingesteld tegen de Belgische Staat omtrent de wijze waarop dividenden die in België gevestigde particulieren ontvangen van vennootschappen gevestigd in andere EU/EER – lidstaten in ons land worden behandeld.
Wanneer een in België gevestigde particulier immers een dividend ontvangt van een Belgische vennootschap volgt daarop een heffing van in principe 25%. Wanneer dezelfde particulier een dividend ontvangt uit bijvoorbeeld Nederland, dan betaalt hij om te beginnen 15% bronheffing in Nederland en vervolgens nog een heffing in België van in principe 25%. De Nederlandse bronheffing wordt hierbij niet verrekend.
Volgens sommigen is dit verschil in behandeling in strijd met het Europees beginsel van vrij kapitaalverkeer.
Op 14 november 2006 heeft het Europees Hof van Justitie als antwoord op een prejudiciële vraag echter beslist (hierbij de Advocaat-generaal volgend) dat de niet verrekening niet strijdig is met het Europees beginsel van het vrij kapitaalverkeer (Kerckhaert-Morres/Belgische Staat). Het arrest van het Europees Hof van Justitie was echter verrassend en kreeg veel kritiek. Men sprak zelfs van een dwaling.
De Europese Commissie deelde op 22 januari 2007 in een perscommuniqué mee zich niet neer te leggen bij het arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 november 2006 en kondigde aan een inbreukprocedure voor het Europees Hof op te starten. Dit laatste heeft zij ook effectief gedaan door op 9 juli 2008 een beroep in te stellen tegen België.
Naast deze inbreukprocedure gevoerd door de Europese Commissie is er in dit verband ook een nieuwe prejudiciële vraag aanhangig gemaakt bij het Hof van Justitie door de rechtbank van eerste aanleg te Luik (20 maart 2008).
In de Nieuwsbrief van december 2007 stonden wij reeds stil bij de problematiek omtrent registratie van aannemers.
De wetgeving inzake registratie van aannemers is grondig gewijzigd. Volgens het Europees Hof van Justitie was de bestaande wetgeving in strijd met het vrij verkeer van diensten.
Twee belangrijke aspecten in deze materie (ingeschreven in het Belgisch Wetboek Inkomstenbelasting en in de RSZ-wetgeving) zijn enerzijds de hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever (de hoofdaannemer kan ook aansprakelijk gesteld worden voor fiscale en sociale schulden van onderaannemers) en anderzijds de inhoudingsplicht op de facturen van de aannemer (onderaannemer). Na de wetswijziging houdt het nieuwe systeem niet meer vast aan de vraag of de aannemer wel of niet geregistreerd is in België. Belangrijk wordt na te gaan of de aannemer voldaan heeft aan zijn fiscale en sociale schulden in België.
SOCIAAL
Indien u voor beroepsdoeleinden werken laat uitvoeren aan bvb. een gebouw, moet u sedert 1 januari 2008 nagaan - zowel op ogenblik van afsluiten van een overeenkomst als op het ogenblik van betaling van de factuur – of de aannemer sociale schulden heeft. Een databank vanwege de RSZ werd operationeel gesteld :www.socialsecurity.be.
Wanneer de aannemer sociale schulden heeft, geldt ten aanzien van de opdrachtgever een hoofdelijke aansprakelijkheid ten belope van 100 % (voorheen gelimiteerd tot 50 %) van de totale prijs van de werken die aan de betrokken aannemer zijn toevertrouwd. Dit percentage wordt verlaagd tot 65 % wanneer ten aanzien van de opdrachtgever de fiscale aansprakelijkheid van 35 % reeds werd ingeroepen (zie hierover verder). Enkel bij een correcte doorstorting aan de Staat van de inhoudingsplicht van 35 %, kan de opdrachtgever ontheven worden van zijn aansprakelijkheid.
FISCAAL
In principe per 1 januari 2008, thans verdaagd naar 1 januari 2009 en wellicht nog verder te verdagen, zou de fiscale administratie eveneens een online databank installeren. Via deze tool kunnen opdrachtgevers nagaan of aannemers fiscale schulden heeft.
Wanneer de aannemer – op het ogenblik van het afsluiten van de aannemingsovereenkomst - fiscale schulden heeft, geldt onverkort de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de opdrachtgever en dit ten belope van 35 % van de totale prijs van de werken die aan de betrokken aannemer zijn toevertrouwd. Mits een correcte doorstorting aan de Staat van de inhoudingsplicht van 15 %, op het ogenblik van de betaling van de aanneemsom (tenzij een attest voorhanden dat de fiscale schuld lager is) kan de opdrachtgever ontheven worden van zijn aansprakelijkheid.
Tot slot
- De inwerkingtreding van het fiscale luik van de nieuwe richtlijn is in principe voorzien per 1 januari 2009, maar als gevolg van een vertraging in het implementeren van de fiscale databank wordt opnieuw een vertraging verwacht.
- Het naleven van de inhoudings- en doorstortingsplicht ontslaat de opdrachtgever van hoofdelijke aansprakelijkheid.
- Het niet naleven van de nieuwe regels kan de aansprakelijkheid doen oplopen tot 100 % van de aannemingsprijs. Het niet correct naleven van de inhoudingsplicht kan het opleggen van boeten (tot twee maal het niet ingehouden bedrag) tot gevolg hebben.
- De hoofdelijke aansprakelijkheid en inhoudingsplicht zijn niet van toepassing op de opdrachtgever – natuurlijke persoon die werken voor privé doeleinden laat uitvoeren).
- Hoe groot de schulden zijn van een aannemer vinden we niet terug in de databanken, maar zal middels op te stellen en op te vragen attesten geverifieerd kunnen worden.
- De nieuwe regeling registratie als aannemer krijgt eerder een facultatief karakter.
- Nochtans doet de nieuwe regeling geen afbreuk aan de toepassingsvoorwaarden voor bijvoorbeeld het verkrijgen van het verlaagd BTW-tarief van 6 % in de sfeer van particuliere verbouwingen of het bekomen van andere fiscale verminderingen of voordelen. Om deze voordelen te genieten blijft het vereist dat gewerkt wordt met een in België geregistreerde aannemer.
Een ingezetene van België die zijn belastbaar inkomen volledig of nagenoeg volledig in Nederland verwerft, mag zijn hypotheekrente betaald voor zijn Belgische eigen woning in Nederland in aftrek brengen van zijn Nederlands inkomen. Dit heeft het Hof van Justitie recent beslist in het dossier van de heer Renneberg (16 oktober 2008).
De heer Renneberg was een Nederlands ambtenaar die in 1993 was geëmigreerd naar België. Hij verwerft zijn arbeidsinkomen geheel in Nederland en wil de hypotheekrente die hij heeft betaald voor zijn Belgische eigen woning in Nederland in aftrek brengen van zijn Nederlands inkomen. Zowel de Nederlandse inspecteur als het Hof in ’s-Hertogenbosch weigeren de aftrek. De Hoge Raad in Nederland besliste vervolgens een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof van Justitie.
Het Hof van Justitie is van oordeel dat de weigering van Nederland om in het dossier van de heer Renneberg (de heer Renneberg verwerft zijn belastbaar inkomen volledig uit een beroepsactiviteit in Nederland) aftrek te verlenen voor de hypotheekrente in strijd is met het EG-verdrag (vrij verkeer van werknemers).
WIJZIGINGEN IN HET WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN
Met het Koninklijk Besluit van 8 oktober 2008 tot wijziging van het Wetboek van Vennootschappen wil de regering het Belgische Wetboek van Vennootschappen in overeenstemming brengen met de Europese richtlijnen.
Een eerste wijziging bestaat in de versoepeling van de procedure van inkoop eigen aandelen. Het percentage aandelen dat kan worden ingekocht wordt verhoogd van 10% tot 20%. Bovendien wordt de geldigheidsduur van de toestemming van de algemene vergadering, om de inkoop van de eigen aandelen door te voeren, verlengd van 18 maanden tot 5 jaar.
Verder zal het de vennootschap in de toekomst toegelaten zijn om middelen voor te schieten, leningen toe te staan of zekerheden te stellen voor de verkrijging van haar aandelen door een derde, waar dit tot op heden principieel verboden was. De verrichtingen zullen echter slechts kunnen worden uitgevoerd mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden. Zo zal er een voorafgaandelijk besluit van de algemene vergadering moeten zijn en moet de verrichting gebeuren tegen billijke marktvoorwaarden.
Tenslotte worden ook de regels voor inbreng in natura en quasi-inbreng aangepast aan de Europese richtlijn. In bepaalde gevallen wordt namelijk de vereiste van een verslag van een bedrijfsrevisor bij de inbreng afgeschaft. Dit is onder meer het geval wanneer de ingebrachte bestanddelen maximum zes maanden voordien reeds aan een waardering door de revisor onderworpen zijn geweest en op voorwaarde dat er sindsdien geen omstandigheden meer zijn geweest die de waardering hebben beïnvloed.
De nieuwe regels treden in werking op 1 januari 2009.
AOW-UITKERING IS GEEN PENSIOEN IN BELGIË
Zoals reeds in onze vorige nieuwsbrief besproken, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen op 27 november 2007 beslist dat de AOW-uitkering in België niet belastbaar is als pensioen.
De fiscus tekende op 16 juni 2008 cassatieberoep aan tegen deze beslissing. Het is dus voorlopig afwachten of de uitspraak van het Hof van Beroep al dan niet zal worden bevestigd door het Hof van Cassatie;
TAXIKOSTEN VOOR 75% AFTREKBAAR
Vanaf 1 april 2008 wordt de aftrekbeperking voor autokosten in de vennootschapsbelasting bepaald in functie van de CO²-uitstoot (zie hierover ook onze vorige nieuwsbrief). De nieuwe aftrekbeperking schommelt tussen 60% en 90% (voorheen 75%) en geldt voor alle autokosten behalve brandstof-, financiering- en mobilofoonkosten.
De nieuwe regeling was ook van toepassing op taxikosten. Wanneer bijgevolg een belastingplichtige beroepsmatig gebruik maakt van een taxi, zou hij telkens de CO²-uitstoot van de desbetreffende taxi moeten navragen. Deze regeling is in de praktijk niet haalbaar. Om pragmatische redenen aanvaardt de fiscus thans dat taxikosten steeds voor 75% aftrekbaar zijn. De aftrekbeperking is bijgevolg niet langer afhankelijk van de CO²-uitstoot van de taxi.
FILMCHEQUES VOOR PERSONEELSLEDEN: AFTREKBAAR EN NIET BELAST!
Een circulaire van 26 augustus 2008 voegt de filmcheque toe aan het lijstje van de aftrekbare sociale voordelen. In deze categorie aanvaardde de fiscus voordien reeds de cultuur-, sport- en surprisecheque.
- Voordeel werkgever: aftrekbaar en geen sociale bijdrage
De filmcheque wordt fiscaal beschouwd als een (100%) aftrekbaar sociaal voordeel indien het bedrag beperkt blijft tot 35 EUR per werknemer/jaar. De werkgever is hierop geen sociale bijdrage verschuldigd, waardoor de werkelijke kostprijs, rekening houdend met de belastingbesparing, zelfs lager ligt dan het nominale bedrag. - Voordeel werknemer: niet belast
In hoofde van de werknemer is de filmcheque vrijgesteld van personenbelasting voor maximaal 35 EUR op jaarbasis. Ook hier dient geen sociale bijdrage betaald te worden.
EINDEJAARSWENSEN
2009 is niet ver weg.
Eindejaarskaarten verzenden in deze periode is een vorm van genegenheid en erkentelijkheid.
Wij hebben echter gemeend dit, omwille van de noden in de wereld, op een eenvoudigere manier te doen en de opbrengst daarvan te schenken aan “Artsen zonder Grenzen”.
Wij hopen bovendien vele navolgers te vinden voor ons initiatief.
Wij wensen dan ook van deze gelegenheid gebruik te maken om U, namens de vennoten en medewerkers van Lenaerts-Heremans & Co, prettige kerstdagen en een voorspoedig 2009 te wensen.