Lenaerts-Heremans & CoLenaerts-Heremans & Co
Uw contact

nieuwsbrief@lenaerts-heremans.be





ACTUEEL

BEDRIJFSPROFIEL

ACCOUNTANTS

BELASTINGADVISEURS

NIEUWSBRIEF

MEDEWERKERS

JOBS

VERWANTE LINKS

CONTACT

HOME

Nieuwsbrief

Download de Nieuwsbrief Download de Nieuwsbrief

Nieuwsbrief mei 2008




  • Vererving van familiale vennootschappen na het arrest van het Europees Hof van Justitie van 25 oktober 2007

    De vererving van aandelen (of certificaten van aandelen) in een familiale vennootschap is onder voorwaarden vrijgesteld van successierechten in het Vlaams Gewest. Onder familiale vennootschap wordt verstaan: een vennootschap waarvan de zetel van werkelijke leiding is gevestigd in een van de lidstaten van de Europese Unie, en waarvan de aandelen in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden ononderbroken voor minstens 50% in het bezit zijn geweest van de overledene en/of zijn echtgenoot. Voor de berekening van de 50% wordt tevens rekening gehouden met de aandelen die in het bezit zijn van de ouders van de overledene, de kinderen (en hun echtgenoten) van de overledene, de broers en zusters (en hun echtgenoten) van de overledene en de kinderen van vooroverleden broers en zusters van de overledene.

    Onder familiale vennootschap wordt tevens verstaan: holdingvennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de lidstaten van de Europese Unie die aandelen houdt van dochtervennootschappen met zetel van werkelijke leiding in een van de lidstaten van de Europese Unie die aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoen. In dit geval wordt de participatievoorwaarde berekend op geconsolideerde basis. De loonlastenvoorwaarde (lees verder) wordt berekend per vennootschap.

    Vóór 1 november 2007 werd de vrijstelling toegestaan op voorwaarde dat de vennootschap in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, minstens vijf werknemers tewerkstelde in het Vlaams Gewest. De vrijstelling werd slechts behouden indien het aantal in het Vlaams Gewest tewerkgestelde werknemers gedurende vijf jaar na het overlijden onveranderd bleef.

    In een arrest van 25 oktober 2007 heeft het Europees Hof van Justitie beslist dat een belastingregeling inzake successierechten waarbij de vrijstelling van deze rechten voor familiale ondernemingen afhankelijk is van de voorwaarde dat een bepaald aantal werknemers is tewerkgesteld in een regio van de betrokken lidstaat, inbreuk maakt op de vrijheid van vestiging. Dergelijke belastingregeling introduceert volgens het Hof een indirecte discriminatie van belastingplichtigen naargelang van de plaats van tewerkstelling van een bepaald aantal werknemers gedurende een bepaalde periode aangezien het voor een reeds in de betrokken lidstaat gevestigde vennootschap gemakkelijker is om aan deze voorwaarde te voldoen.

    Naar aanleiding van het arrest heeft de Vlaamse wetgever bij Decreet van 21 december 2007 de vrijstellingsregeling aangepast. De nieuwe regeling geldt met ingang van 1 november 2007.

    De nieuwe regeling koppelt de vrijstelling aan de voorwaarde dat de vennootschap in de drie jaren voorafgaand aan het overlijden, minstens geïndexeerd EUR 500.000,00 (index van de maand december 2007) aan loonlasten heeft betaald aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn. Indien in de beschouwde periode minder dan EUR 500.000,00 loonlasten werden betaald dan wordt de vrijstelling proportioneel toegepast.

    Onder loonlasten wordt verstaan: het gewone loon en alle overige voordelen in geld of in natura die de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking direct of indirect van de werkgever ontvangt, alsmede alle sociale zekerheidsbijdragen die op dit loon drukken.

    Loonlasten betaald aan de overledene zelf, aan zijn echtgenoot en aan zijn kinderen en kleinkinderen tellen slechts mee voor maximaal EUR 300.000,00.

    Komen niet in aanmerking: loonlasten betaald aan bestuurders (zaakvoerders) van de vennootschap alsmede loonlasten betaald aan werknemers die hoofdzakelijk handenarbeid verrichten in de huishouding van de werkgever of zijn gezin.

    De vrijstelling blijft slechts behouden indien de onderneming in de vijf jaren na het overlijden, minstens een bedrag heeft betaald gelijk aan 5/3e van de loonlasten betaald in de drie jaren vóór het overlijden, (eventuele loonlasten betaald aan de echtgenoot van de overledene en aan zijn kinderen en kleinkinderen tellen slechts mee voor maximaal EUR 500.000,00). Indien en in de mate dat de loonlasten betaald na het overlijden, lager zouden zijn, wordt de belasting in die mate tegen het normale tarief verschuldigd.



  • AOW-uitkering is geen pensioen in België

    De maandelijkse uitkering op grond van de Nederlandse Algemene Ouderdomswet is volgens het Hof van Beroep te Antwerpen in België niet belastbaar als pensioen (arrest van 27 november 2007).

    Het Hof van Beroep te Antwerpen volgt hierbij de redenering van de belastingplichtige welke in grote lijnen op het volgende neerkomt.

    Om volgens het Belgisch intern recht van een pensioen te kunnen spreken dient de uitkering een rechtstreeks of onrechtstreeks verband te houden met de voorheen uitgeoefende beroepsactiviteit. Artikel 34 §1, 1° WIB92 stelt immers belastbaar als pensioenen: “de pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid”.

    De AOW-uitkering is echter een uitkering die wordt uitgekeerd aan personen die 65 jaar of ouder zijn en die wordt opgebouwd vanaf de 15° verjaardag voor personen die in Nederland wonen of werken.

    Diegenen die in Nederland werken dienen over hun salaris verplichte bijdragen in de zogenaamde volksverzekeringen af te dragen waardoor zij verzekerd zijn voor de AOW. Daarnaast is het echter mogelijk dat iemand die niet heeft gewerkt, op zijn/ haar 65° verjaardag gerechtigd is op een AOW-uitkering, louter als gevolg van het feit dat hij/zij in Nederland heeft gewoond, bijvoorbeeld thuisblijvende moeders/vaders.

    Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelt mede op basis van verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank dat een Nederlandse AOW-uitkering in België niet als een pensioen en dus niet als een beroepsinkomen kan worden aangezien en belast. Iedere Nederlandse onderdaan –ongeacht of hij ooit een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend – is immers gerechtigd op de AOW-uitkering. Het gaat volgens het Hof om een sociale maatregel die geen verband houdt met een beroepsactiviteit. Bijgevolg is de AOW-uitkering niet als beroepsinkomen belastbaar. Volgende kwesties blijven ons inziens na dit arrest van het Hof van Beroep echter nog onduidelijk:
    1. Is ook de AOW-uitkering die is opgebouwd door diegenen die voorheen hebben gewerkt in Nederland (en over hun salaris bijdragen hebben afgedragen voor de opbouw van de AOW) geen belastbaar pensioen? Wat de precieze feitelijke situatie was die aan het Hof van Beroep te Antwerpen werd voorgelegd (AOW opgebouwd al dan niet uitsluitend op basis van het inwonerschap in Nederland) is niet geheel duidelijk. Sommige rechtsgeleerden menen dat men geval per geval dient na te gaan of de AOW-genieter al dan niet een beroepswerkzaamheid in Nederland heeft gehad. Alleen voor diegenen die de AOW-uitkering genieten uitsluitend op basis van het inwonerschap in Nederland zou de AOW-uitkering geen belastbaar pensioen in de zin van artikel 34 §1, 1° WIB92 uitmaken.

    2. Indien de AOW-uitkering niet als een beroepsinkomen kan worden belast in België, is heffing in België dan totaal onbestaande of kan er alsnog belasting worden geheven op basis van andere gronden?

    3. Zal de fiscus zich bij de beslissing van het Hof van Beroep te Antwerpen neerleggen? Tot op het moment van de redactie van huidige nieuwsbrief was er geen cassatievoorziening ingediend tegen het arrest van het Hof van Beroep.
    Tot slot nog dit. Er is blijkbaar geen discussie gevoerd over het feit dat de heffingsbevoegdheid over de AOW-uitkering toekomt aan België. Conform artikel 18§2 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag komt de heffingsbevoegdheid echter opnieuw toe aan Nederland zodra de uitkeringen in de woonstaat (België) niet aan het normaal belastingtarief worden onderworpen of niet voor ten minste 90% in de belastingheffing worden betrokken. Vereist is wel dat het totaal aan uitkeringen die alzo “voordelig” worden belast in de woonstaat meer bedraagt dan 25.000 euro op jaarbasis.

    Wordt ongetwijfeld vervolgd…



  • Belgisch DBI-stelsel strijdig met Moeder-Dochterrichtlijn?

    Volgens de advocaat-generaal bij het Europees Hof van Justitie is het Belgische stelsel van de aftrek van definitief belaste inkomsten (de zgn. “DBI-aftrek”) in strijd met de Europese Moeder-Dochterrichtlijn (Conclusies van 8 mei 2008 in de zaak Cobelfret).

    Het probleem kan als volgt geschetst worden (zie hierover ook onze nieuwsbrief van december 2003).

    Om economische dubbele belasting van dividenduitkeringen tussen dochter- en moedervennootschappen te vermijden, schrijft de Moeder-Dochterrichtlijn voor dat wanneer een moedervennootschap dividenden ontvangt van haar dochteronderneming (dividenden die reeds werden belast bij de dochteronderneming), de lidstaat van de moedervennootschap zich moet onthouden van het verder belasten van de dividenden die de moeder ontvangt, hetzij door verrekening te verlenen van het bedrag van de buitenlandse belasting, hetzij door de dividenden vrij te stellen.

    Bij de omzetting van de richtlijn naar Belgisch recht werd gekozen om de dividenden vrij te stellen middels de zogenaamde DBI-aftrek (de ontvangende moedervennootschap verkrijgt het recht om een bedrag van 95% van het ontvangen dividend in mindering te brengen van haar fiscale winst). Aangezien de DBI-aftrek echter beperkt is tot de fiscale winst van het belastbaar tijdperk en DBI overschotten niet overdraagbaar zijn naar latere belastbare tijdperken wordt de vrijstelling niet volledig gewaarborgd. De vrijstelling van de ontvangen dividenden gaat immers geheel of gedeeltelijk verloren als de moedervennootschap verliezen boekt of de moedervennootschap haar winst lager is dan de ontvangen dividenden.

    De Belgische implementatie van de Moeder-Dochterrichtlijn ligt daarom al geruime tijd onder vuur zowel voor de Belgische rechtbanken als bij de rechtsgeleerden. Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft in een arrest van 27 februari 2007 (zaak Cobelfret) beslist om de kwestie aan het Europees Hof van Justitie voor te leggen middels een prejudiciële vraag.

    De advocaat-generaal bij het Europees Hof van Justitie heeft in dit kader recent zijn conclusies terzake geformuleerd en bevestigt het meerderheidsstandpunt in de fiscale doctrine, nl. dat de Belgische DBI-regeling strijdig is met de Moeder-Dochterrichtlijn. Doordat de onbenutte DBIaftrek niet overgedragen kan worden naar volgende belastbare tijdperken is de vrijstelling van belasting op de ontvangen dividenden onvolledig. De argumenten van de Belgische Staat worden door de advocaatgeneraal één voor één van de tafel geveegd.

    Het is nu wachten op het arrest van het Europees Hof van Justitie die in de grote meerderheid van de zaken de conclusies van de advocaat-generaal volgt. Wordt dus vervolgd…



  • Interessante loonfiscaliteit: Resultaatsgebonden bonussen en Anciënniteitspremies

    Resultaatsgebonden bonussen
    Met ingang van 1 januari 2008 heeft de wetgever een nieuw stelsel van “niet-recurrente resultaatsgebonden bonussen” ingevoerd.

    De nieuwe regeling bepaalt dat werkgevers, mits naleving van bepaalde voorwaarden, jaarlijks tot 2.200 EUR per persoon aan bonussen kunnen toekennen aan hun werknemers, zonder dat hierop personenbelasting of sociale zekerheidsbijdragen door de werknemer verschuldigd zijn.

    De werkgever betaalt een bevrijdende bijzondere sociale zekerheidsbijdrage van 33% op de uitgekeerde bonus. Deze bijzondere bijdrage is, samen met de bonus zelf, als beroepskost aftrekbaar.

    De belangrijkste voorwaarden voor de toekenning van de bonus zijn de volgende: De regeling geldt enkel voor werknemers, met uitsluiting van zelfstandige bedrijfsleiders.

    Het is de werkgever (of het paritair comité) die het initiatief moet nemen om de regeling in te voeren. Dit gebeurt via een collectieve arbeidsovereenkomst of, voor ondernemingen waar geen syndicale afvaardiging bestaat, via een toetredingsakte.

    Anciënniteitspremies
    Recentelijk heeft de administratie een circulaire gepubliceerd waarin de modaliteiten worden toegelicht waaronder een anciënniteitspremie belastingvrij kan worden toegekend aan een werknemer.

    De premie is van belasting vrijgesteld wanneer voldaan is aan volgende voorwaarden: Onder brutoloon dient te worden verstaan het maandloon vóór aftrek van sociale zekerheidsbijdragen.

    De toekenning mag gebeuren in het jaar zelf of in een daaropvolgende jaar. In het laatste geval moet wel zeer duidelijk worden verwezen naar de reden van de uitkering opdat de belastingvrijstelling kan worden behouden.

    Anciënniteitspremies, die belastingvrij worden toegekend, zijn bij de werkgever niet aftrekbaar als beroepskost.

    De administratie preciseert verder dat premies naar aanleiding van de pensionering of de sluiting van de onderneming niet als anciënniteitspremies worden beschouwd. Deze premies blijven steeds belastbaar als loon.

    Op sociaal vlak gold reeds langer de regeling dat anciënniteitspremies, onder dezelfde voorwaarden, vrijgesteld zijn van sociale zekerheidsbijdragen.



  • VAT-package: nieuwe BTWregels vanaf 1 januari 2010

    1. Nieuwe regels inzake bepaling van de plaats van de dienst
    Een nieuwe Europese richtlijn bepaalt dat er met ingang van 1 januari 2010 twee nieuwe hoofdregels zullen zijn voor de plaatsbepaling van diensten. Enerzijds een regeling die van toepassing is voor diensten geleverd tussen BTW-belastingplichtigen en anderzijds een regeling die geldt voor diensten geleverd aan niet-BTW-plichtigen.

    Voor diensten die verstrekt worden tussen BTW-plichtigen, wordt de nieuwe regel dat de dienst wordt geacht plaats te vinden daar waar de ontvanger van de dienst gevestigd is.

    Voor diensten die verstrekt worden aan niet-BTW-plichtigen, blijft de plaats van de dienst daar waar de dienstverrichter gevestigd is. Deze regel blijft gelijk aan de huidige hoofdregel.

    Naast de twee nieuwe hoofdregels worden nog een aantal afwijkende regels ingevoerd die opgedeeld worden in twee groepen: Een administratief gevolg van de nieuwe regeling bestaat er in dat elke BTW-plichtige een intracommunautaire listing (kwartaalopgave) zal moeten maken van de diensten die hij heeft verstrekt aan BTW-plichtigen gevestigd in een andere lidstaat. Vandaag bestaat deze verplichting enkel voor de vrijgestelde intracommunautaire leveringen van goederen die men heeft verricht.

    De nieuwe verplichting moet de BTWadministratie toelaten na te gaan of de afnemer de BTW heeft voldaan. Wanneer de verstrekte dienst in het land van de afnemer vrijgesteld is van BTW, dan mag de dienstverrichter deze dienst niet opnemen in zijn kwartaalopgave. Dit betekent dat de dienstverrichter op de hoogte moet zijn van het BTW-regime in de staat van de afnemer!

    Een ander gevolg van de nieuwe regeling is dat het voordeel van een cross-border lease teniet gaat. Waar tot op heden een fiscaal voordeel kon worden genoten wanneer men een leasingovereenkomst afsloot met een Nederlandse (19% BTW, 100% recupereerbaar) of Duitse leasingmaatschappij (idem), zal dit met ingang van 1 januari 2010 niet meer het geval zijn. De dienst wordt immers niet langer geacht plaats te vinden in het land waar de dienstverrichter gevestigd is (leasinggever gevestigd te Nederland of Duitsland) maar wel in het land waar de ontvanger van de dienst (de leasingnemer) gevestigd is. Er wordt een wetsbepaling voorzien waardoor dit eveneens geldt voor particuliere leasingnemers. Bijgevolg zal steeds 21% Belgische BTW verschuldigd zijn (50% te recupereren door BTW-plichtigen).

    2. Nieuwe procedure voor aanvragen tot teruggaaf van BTW door buitenlandse BTWplichtigen
    Tenslotte wordt ook een nieuwe procedure ingevoerd voor aanvragen tot teruggaaf van BTW door buitenlandse BTW-plichtigen. Zo zal de aanvraag in de toekomst elektronisch kunnen worden ingediend en zullen de facturen zelf niet meer moeten worden meegestuurd. Een opgave van de relevante facturen volstaat. Verder werden ook de termijnen voor indiening gewijzigd en werden de minimumbedragen waarvoor een aanvraag tot teruggaaf kan worden ingediend, opgetrokken.

    De nieuwe regeling geldt voor verzoeken tot teruggaaf die worden ingediend na 31 december 2009.



  • BTW op bouwgrond?

    De politieke discussie die recent werd gevoerd omtrent het al dan niet heffen van 21% BTW op bouwgronden die samen met een nieuwbouw worden verkocht, is voorlopig geluwd.

    De overlegcomités van de verschillende regeringen gaan over het onderwerp eerst een advies vragen aan de Europese Commissie. De partijen van het overlegcomité hebben zich er toe verbonden zich neer te leggen bij het advies van deze Commissie “wat het ook weze”.

    De Minister van Financiën heeft echter gemeld dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen (Rulingcommissie) reeds vandaag al het standpunt zal innemen dat 21% BTW verschuldigd is op een bouwgrond die samen met een nieuwbouw wordt verkocht.



  • Personenwagens binnen de vennootschap: nieuwe regels inzake fiscale aftrekbaarheid

    Bedoelde voertuigen
    Reeds vele jaren kennen we een aftrekbeperking van de kosten m.b.t. personenwagens tot 75 % (brandstofkosten en financieringslasten uitgezonderd). In onze vorige nieuwsbrief signaleerden wij reeds dat de fiscale aftrekbaarheid van autokosten aan banden wordt gelegd voor vennootschappen (in de personenbelasting blijft de fiscale aftrekbaarheid ongewijzigd).

    De autovoertuigen aangeschaft in een vennootschap in de periode 1 april 2007 tot 31 maart 2008 zijn fiscaal aftrekbaar in functie van de CO2-uitstoot van het voertuig en wel als volgt :

    Diesel Benzine Aftrek %
    < 105 gr

    Tussen 105 en 115 gr

    Tussen 115 en 145 gr

    Tussen 145 en 175 gr

    > 175 gr
    < 120 gr

    tussen 120 en 130 gr

    tussen 130 en 160 gr

    tussen 160 en 190 gr

    > 190 gr
    90 %

    80 %

    75 %

    70 %

    60 %


    Met ingang van 1 april 2008 geldt deze aftrekbeperking voor alle personenwagens (ook diegene die reeds vóór de nieuwe regeling in het bezit waren van de vennootschap) alsook voor terugbetaalde autokosten en taxikosten (met uitzondering van brandstofkosten en financieringslasten).

    De CO2-uitstoot van een voertuig vinden we terug op het gelijkvormigheidsattest (en inschrijvingsbewijs bij de Dienst D.I.V.). Voor de meeste wagens kan de CO2-uitstoot ook teruggevonden worden in de CO2gids, te downloaden op de website van de FOD Volksgezondheid en leefmilieu (www. zuinigewagen.be).

    Praktisch
    Een administratieve vereenvoudiging kunnen we dit niet noemen. Het is raadzaam om binnen het rekeningenplan van de onderneming verschillende algemene rekeningen te creëren per aftrekpercentage voor de volgende categorieën : onderhoud en herstellingen, verzekeringen, verkeersbelasting, afschrijvingen, niet aftrekbare B.T.W. en meer- en minderwaarden.

    Vermits voornoemde opsplitsing ook moet gemaakt worden voor de terugbetaalde autokosten en taxikosten, vermeldt u best de CO2-uitstoot op de onkostennota (of op zijn minst het model en type voertuig).

    Indien de boekhouding van de vennootschap een analytische module voorziet, kan de fiscale aftrekbaarheid wellicht beter in deze module worden geadministreerd.



  • Varia

    Buitenlandse dagvergoedingen
    Wanneer bedrijfsleiders of werknemers een buitenlandse reis maken, kan hen een zogenaamde “buitenlandse dagvergoeding” worden toegekend zoals deze wordt toegekend aan het personeel van het hoofdbestuur van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken. Een buitenlandse dagvergoeding dekt de kosten van maaltijden en van andere kleine uitgaven ter plaatse (o.m. taxikosten, metro, parkeerkosten,…). Deze vergoeding is niet belastbaar in hoofde van de bedrijfsleider of de werknemer en is wel aftrekbaar bij de vennootschap. Voor bedrijfsleiders en kaderpersoneel bedraagt de vergoeding sinds 1 april 2008 voor Nederland 120 euro per dag, voor Frankrijk 113 euro, voor Duitsland 97 euro. De toekenning van dergelijke vergoeding is wel aan een aantal voorwaarden verbonden (o.m. moet de dienstreis minstens 10 uren duren).

    Aanvullende gemeentebelasting op vrijgestelde beroepsinkomsten
    De rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen stelt aan het Grondwettelijk Hof de vraag of de heffing van aanvullende gemeentebelasting op vrijgestelde beroepsinkomsten (o.m. op beroepsinkomsten die ingevolge het nieuwe Begisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag in hoofde van Belgische rijksinwoners zijn vrijgesteld van Belgische belasting) strijdig is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel (prejudiciële vraag van 12 maart 2008).

    Niet verrekening buitenlandse bronbelasting EU conform?
    Wanneer een in België gevestigde particulier een dividend ontvangt van een Belgische vennootschap volgt daarop een heffing van in principe 25%.
    Wanneer dezelfde belastingplichtige een dividend ontvangt uit bijvoorbeeld Nederland, dan betaalt hij om te beginnen 15% bronheffing in Nederland en vervolgens nog een heffing in België van in principe 25%. Met arrest van 14 november 2006 heeft het Europees Hof van Justitie beslist dat dit verschil in behandeling niet strijdig is met het Europees beginsel van het vrij kapitaalverkeer (Kerckhaert-Morres/Belgische Staat). Het arrest van het Europees Hof van Justitie werd echter met veel kritiek onthaald. De Europese Commissie heeft op 22 januari 2007 in een perscommuniqué meegedeeld zich niet neer te leggen bij het arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 november 2006 en aangekondigd een inbreukprocedure voor het Europees Hof op te starten.
    Door de rechtbank van eerste aanleg te Luik werd op 20 maart 2008 opnieuw een prejudiciële vraag gesteld aan het Europees Hof van Justitie of de niet verrekening van de buitenlandse bronbelasting op inkomende dividenden niet strijdig is met het Europees beginsel van het vrij kapitaalverkeer.