Nieuwsbrief
Nieuwsbrief december 2007
Sinds 1 januari 2006 wordt er een roerende voorheffing van 15% geheven op meerwaarden gerealiseerd naar aanleiding van de inkoop van hun eigen aandelen door kapitalisatiefondsen die minstens voor 40% in schuldvorderingen (obligaties, liquiditeiten en andere vastrentende effecten) beleggen en die een 'Europees paspoort' hebben. Hetzelfde stelsel geldt voor meerwaarden gerealiseerd naar aanleiding van de liquidatie van dusdanige kapitalisatiefondsen.
Fondsen met kapitaalbescherming (fixfondsen) komen niet in aanmerking voor een 'Europees paspoort' en worden bijgevolg niet geviseerd.
Schuldvorderingen (obligaties, …) uitgegeven vóór 1 maart 2001 (vergelijk met de 'grootvadersclausule' van de Europese Spaarrichtlijn) tellen niet mee om het percentage van 40% te bepalen.
Het percentage van 40% wordt bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van het fonds is bepaald en, bij gebrek daaraan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van het fonds.
Bij gebrek aan informatie over het percentage van het vermogen dat door het fonds is belegd in schuldvorderingen (obligaties, …), wordt dit percentage geacht meer dan 40% te bedragen.
Als meerwaarde geldt het verschil tussen de verkoopwaarde (inkoopwaarde) en de aanschaffingswaarde. Wanneer de rechten werden verworven vóór 1 juli 2005, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op 1 juli 2005 als aanschaffingswaarde.
In de periode van 1 januari 2006 tot 31 december 2007 wordt de roerende voorheffing enkel geheven op het interestgedeelte (de rentecomponent) dat in de gerealiseerde meerwaarde begrepen is.
Indien het fonds niet in staat is om het interestgedeelte te berekenen, dan wordt het bedrag ervan geacht gelijk te zijn aan het bedrag dat bekomen wordt door de kapitalisatie - gedurende de periode dat de verkoper in het bezit is geweest van de rechten - van de interest berekend tegen een hij Koninklijk Besluit (KB) vastgesteld percentage op de inventariswaarde op de datum van verwerving van de rechten door de verkoper. Het KB van 5 augustus 2006 bepaalt dat dit percentage gelijk is aan het gemiddelde - gedurende het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de rechten werden verworven - van de maandelijks door het Rentenfonds bekendgemaakte rente van een lineaire obligatie (OLO) op tien jaar. Deze regel geldt voor rechten van deelneming verworven vanaf 1 juli 2006. Wanneer de rechten werden verworven vóór 1 juli 2006, dan geldt het gemiddelde van voormelde referterente voor het jaar 2005 (3,429%). Indien de verkoper de datum van verwerving niet aantoont, dan geldt het gemiddelde van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de rechten worden verkocht.
In de Programmawet 2006 is bepaald dat vanaf 1 januari 2008 de roerende voorheffing van 15% zal worden geheven op de volledige gerealiseerde meerwaarde (en dus niet enkel op het interestgedeelte dat in die meerwaarde begrepen is). De Programmawet houdt de mogelijkheid open om deze bepaling op te heffen bij KB na overleg in de Ministerraad.
Recent heeft ontslagnemend minister van Financiën Didier Reynders verklaard dat de belasting niet zal worden uitgebreid tot de volledige meerwaarde. Deze uitbreiding kan - zoals voorzien in de Programmawet 2006 - worden voorkomen bij KB dat vóór 31 december 2007 moet worden vastgesteld. Het desbetreffende KB ligt volgens de minister klaar om te worden goedgekeurd door de op komst zijnde (?) nieuwe federale regering. De minister voegt eraan toe dat zijn partij een wetsvoorstel zal indienen om de belasting op de volledige meerwaarde af te schaffen, indien er voor het einde van het jaar geen nieuwe regering is.
De vruchtgebruikconstructie van een onroerend goed is fiscaal niet onaantrekkelijk. Zij gaat als volgt.
De bedrijfsleider groot aandeelhouder koopt de blote eigendom, zijn vennootschap koopt het vruchtgebruik.
Tijdens de duur van het vruchtgebruik draagt zijn vennootschap alle kosten van het gebouw (onderhoud, herstellingen, onroerende voorheffing, verzekering), schrijft zij de aanschaffingswaarde van het vruchtgebruik af, brengt de interesten van de eventuele kredieten in mindering van haar resultaat. Op de einddatum van het vruchtgebruik bekomt de bedrijfsleider geruisloos en belastingvrij de volle eigendom van dat onroerend goed. Een groot bedrag aan kosten wordt alzo afgewenteld op de vennootschap.
Had de bedrijfsleider zelf de volle eigendom aangekocht en het gebouw verhuurd aan zijn vennootschap, dan riskeerde hij bovendien, in geval van een marktconforme verhuring, de fiscale herkwalificatie van een belangrijk gedeelte van de ontvangen huur in een bezoldiging als bedrijfsleider. Het voorgeschreven huurplafond (maximum fiscaal toegelaten huur) wordt immers berekend in functie van het kadastraal inkomen van het desbetreffende goed en ligt bijgevolg op een laag niveau. Door de hogere taxatie (hogere belastbare inkomsten, sociale bijdragen zelfstandigen) behoudt de bedrijfsleider/blote eigenaar een kleiner netto-inkomen.
De vruchtgebruikconstructie wordt ook vaak gebruikt bij de aankoop van de villa of het vakantieappartement. De vennootschap koopt het vruchtgebruik en stelt de villa of het appartement gratis beschikbaar aan haar bedrijfsleider. De vennootschap draagt alle kosten en de bedrijfsleider wordt belast op een relatief gunstig fiscaal voordeel (art. 18 KBWIB/92). Dit is slechts een fractie van de reële markthuurwaarde, laat staan van de reële kosten. Het bedoelde voordeel van het gratis gebruik wordt immers berekend op basis van het (matig) kadastraal inkomen van dat onroerend goed.
De fiscus viseert het vruchtgebruik. Zij doet dit onder meer op basis van de anti-misbruikwet (simulatie). Zij herkwalificeert de verkoop van het vruchtgebruik in een verkoop van volle eigendom en een (belastbare) verhuur. In andere gevallen weigert zij de aftrek van de kosten en de afschrijvingen met betrekking tot dit vruchtgebruik. Zij meent dat de terbeschikkingstelling om niet geen deel uitmaakt van het maatschappelijk doel van de onderneming.
Het college van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken (afgekort DVB of de rulingcommissie) heeft recent haar criteria bekend gemaakt waaraan de vruchtgebruikconstructie minstens moet voldoen opdat ze door haar zou worden goedgekeurd.
Die criteria zijn:
- het vruchtgebruik moet verkregen worden van een derde en moet overeenstemmen met de werkelijke wil van die derde. De aandeelhouder, de bedrijfsleider, hun echtgenoten en kinderen zijn geen derde;
- de looptijd van het vruchtgebruik moet minstens 20 jaar zijn;
- meer dan 50% van het onroerend goed moet worden aangewend voor de eigenlijke activiteit van de vennootschap;
- het andere gedeelte moet een marktconforme huur opbrengen;
- de bijdrage in de kosten aan het onroerend goed moet geschieden overeenkomstig de aanwending van het burgerlijk wetboek, te weten grote herstellingen zijn voor rekening van de blote eigenaar , onderhoud en kleine herstellingen zijn voor rekening van de vruchtgebruiker.
De bovenvermelde criteria van de rulingcommissie negeren de rechtspraak. Rechters hebben ondermeer geoordeeld dat de anti-misbruikwet niet de herkwalificatie van het vruchtgebruik in huur toelaat zelfs voor een vruchtgebruik van kortere duur (10 jaar), zelfs in situaties waarin de verkoper van het vruchtgebruik de aandeelhouder en/of bedrijfsleider is van de vennootschap. Tevens hebben rechters geoordeeld dat de kosten als beroepskosten moeten worden aanvaard zelfs als het gebruik van het onroerend goed gratis wordt afgestaan aan de bedrijfsleider, die belast wordt op het voordeel overeenkomstig de bij wet vastgelegde forfaitaire regels. Enkel de criteria met betrekking tot de verdeling van onderhoud en herstellingskosten tussen de blote eigenaar en de vruchtgebruiker beantwoorden aan de gangbare rechtspraak en rechtsleer.
Met dit standpunt maakt de rulingcommissie nogmaals duidelijk dat zij (te) streng is in vergelijking met wat de wet voorschrijft en wat de rechters oordelen. De kandidaat vruchtgebruikers zijn gewaarschuwd.
De Belgische audiovisuele sector doet het zeer goed op internationale festivals maar de sector heeft een structureel tekort aan middelen. Daarom heeft de wetgever via het geven van fiscale stimuli de investering in de productie van Belgisch audiovisueel en cinematografisch werk aangemoedigd. Met ingang van het aanslagjaar 2004 werd dan ook een nieuwe fiscale vrijstelling ingevoerd voor ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk. Deze fiscale vrijstelling is wellicht beter bekend onder de naam "tax shelter". Het stelsel van de tax shelter draagt ook de goedkeuring van deEuropese Commissie. Erkenning werd verleend tot 31 december 2009.
Wie komt in aanmerking?
Alle binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die een raamovereenkomst afsluiten voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk, met uitzondering van audiovisuele bedrijven zelf en televisieomroepen. Een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk is een overeenkomst die wordt gesloten tussen het productiehuis en de investeerders. De inhoud ervan wordt wettelijk geregeld.
Welke audiovisuele werken worden bedoeld?
Een langspeelfilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond of bestemd voor televisie. Het werk moet erkend zijn door de bevoegde diensten van de Vlaamse, Franse of Duitse Gemeenschap.
Hoeveel bedraagt het fiscaal voordeel?
De sommen aangewend voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk (hetzij in de vorm van toekenning van leningen, hetzij in de vorm van verwerven van rechten in de productie zelf) geven aanleiding tot een vrijstelling van de belastbare inkomsten in de vennootschapsbelasting ten belope van 150% van deze sommen. De vrijstelling is beperkt tot 50% van de belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk met een maximum van 750.000 euro per belastbaar tijdperk. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert, wordt de voor dat belastbare tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken, doch uiterlijk tot het belastbaar tijdperk dat voorafgaat aan hetwelk waarin de attesten (zie verder) worden overgelegd.
De belastingvrijstelling wordt door de investeerder voorlopig verworven bij afsluiting van de raamovereenkomst en wordt definitief vanaf het ogenblik waarop alle voorwaarden zijn voldaan.
Voorwaarden voor de vrijstelling
De vennootschap die aanspraak wil maken op de vrijstelling dient aan een aantal voorwaarden te voldoen, onder meer de volgende twee voorwaarden dienen te worden vervuld:
1. de vrijgestelde winst dient op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans te worden geboekt en mag niet tot grondslag dienen voor de berekening van enige beloning (de zgn. onaantastbaarheidsvoorwaarde).
2. uiterlijk binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst dienen attesten te worden overgelegd waarin wordt verklaard dat aan alle voorwaarden van de tax shelter is voldaan. Deze attesten worden afgeleverd door de bevoegde diensten van de Vlaamse, Franse of Duitse Gemeenschap.
Voorbeeld
Een vennootschap investeert 100.000 euro in het jaar 2007.
In beginsel vrijstelbaar bedrag: 150.000 euro.
Attesten worden in het jaar 2011 (=uiterste datum) overgelegd.
Vrijstelling beperkt tot 50% van de belastbare gereserveerde winst, bv. 90.000 euro in 2007.
Het restant van de vrijstelling (60.000 euro) mag worden overgedragen naar volgende belastbare tijdperken doch uiterlijk 2010 (jaar voorafgaand aan de voorlegging van de attesten).
Wanneer een vennootschap verbintenissen aangaat dan is in principe enkel de vennootschap daar door gebonden. Bestuurders en zaakvoerders treden hierbij enkel op als vertegenwoordiger van de vennootschap. Zij dragen in beginsel zelf geen enkele persoonlijke aansprakelijkheid.
In een aantal specifieke gevallen echter kunnen bestuurders en zaakvoerders toch persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.
Dit is onder meer het geval wanneer een fout werd begaan bij de uitoefening van het mandaat (een beleidsfout of een onrechtmatige daad), wanneer een kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement of wanneer de bepalingen van de statuten van de vennootschap of van het Wetboek van Vennootschappen werden geschonden. Zij worden dan aansprakelijk gesteld omdat de bestuursopdracht niet met de nodige zorgvuldigheid, deskundigheid en voorzichtigheid werd uitgeoefend of omdat al dan niet strafrechtelijk gesanctioneerde normen werden overtreden.
Voorbeelden hiervan zijn het systematisch afwezig zijn op vergaderingen van de Raad van Bestuur of het niet innen van eisbare schuldvorderingen uit nalatigheid waardoor de vennootschap in financiële moeilijkheden komt, diefstal of verduistering van geld of goederen van de vennootschap.
Daarenboven werden met de Programmawet van 20 juli 2006 (B.S. 28 juli 2006) een aantal nieuwe aansprakelijkheden van bestuurders en zaakvoerders ingevoerd. Het betreft enerzijds de bijzondere aansprakelijkheid bij overdracht van kasgeldvennootschappen en anderzijds de aansprakelijkheid wegens het niet betalen van bedrijfsvoorheffing, BTW of sociale zekerheidsbijdragen.
1. BIJZONDERE AANSPRAKELIJKHEID BIJ OVERDRACHT VAN KASGELDVENNOOTSCHAPPEN
Deze bijzondere aansprakelijkheid viseert de verkoper van aandelen van een kasgeldvennootschap. Artikel 442ter WIB92 bepaalt dat een rechtspersoon of een natuurlijk persoon, die minstens 33% bezit van de aandelen van een binnenlandse vennootschap (al dan niet samen met de echtgenoot, wettelijk samenwonende partner of bepaalde bloedverwanten) en die deze aandelen voor minstens 75% overdraagt binnen een tijdspanne van één jaar, van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk is voor een aantal belastingschulden en toebehoren.
Met name is deze persoon hoofdelijk aansprakelijk voor:
- Belastingschulden van het belastbaar tijdperk waarin de overdracht van de aandelen plaatsvindt.
- Belastingschulden van de drie belastbare tijdperken voorafgaand aan deze waarin de overdracht van de aandelen plaatsvindt.
- Belastingschulden die betrekking hebben op meerwaarden (die gerealiseerd werden op immateriële en materiële vaste activa uiterlijk de dag van de overdracht van de aandelen) indien voor de gespreide taxatie werd geopteerd en niet voldaan werd aan de voorwaarde van herbelegging binnen de wettelijke termijn.
2. AANSPRAKELIJKHEID WEGENS HET NIET BETALEN VAN BEDRIJFSVOORHEFFING, BTW OF SOCIALE ZEKERHEIDSBIJDRAGEN.
Met dezelfde Programmawet heeft de wetgever bestuurders en zaakvoerders hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde bedrijfsvoorheffing of BTW (art. 442quater WIB en art. 93undecies C WBTW). De hoofdelijke aansprakelijkheid kan slechts worden ingeroepen wanneer er sprake is van een fout in hoofde van de bestuurder of zaakvoerder.
In welbepaalde gevallen van herhaalde niet-betaling van bedrijfsvoorheffing of BTW, wordt de fout echter vermoed. Dit is met name het geval wanneer er twee vervallen schulden zijn binnen één jaar in geval van trimestriële betaling en drie vervallen schulden binnen één jaar in geval van maandelijkse betaling.
Een gelijkaardige bepaling werd ingevoerd voor RSZ-schulden, in geval van faillissement van de vennootschap. Naar analogie met de algemene aansprakelijkheidsregeling bij faillissement, dient er ook in dit geval sprake te zijn van een grove fout van de bestuurder of zaakvoerder, die aan de basis ligt van het faillissement. Als grove fout wordt onder meer beschouwd iedere vorm van ernstige en georganiseerde fiscale fraude.
CO² BIJDRAGE
Het is een publiek geheim dat auto's hoe langer hoe meer door de fiscale wetgever geviseerd zijn en als het ware tot fiscale melkkoeien zijn gepromoveerd.
Zo werd per begin 2005 een CO² bijdrage ingevoerd voor voertuigen door werkgevers ter beschikking gesteld van werknemers. Van zodra een voertuig - personenwagen of lichte bestelwagen - voor andere dan loutere beroepsdoeleinden wordt aangewend, komt het voertuig in aanmerking voor de heffing van de CO² bijdrage.
Voertuigen, ter beschikking gesteld enkel en alleen voor beroepsdoeleinden, evenals voertuigen ter beschikking gesteld van een bedrijfsleider of mandataris van een vennootschap en de gewone zelfstandigen (inbegrepen vrije beroepers), zijn vrijgesteld van de bijdrage.
De heffing wordt berekend op basis van de CO² uitstoot, aantal gram CO² uitstoot per kilometer vermenigvuldigd met een tarief. De heffing is een sociale premie die wordt aangerekend via het sociaal secretariaat.
FISCALE AFTREKBAARHEID AUTOKOSTEN
Per 1 april 2007 heeft de wetgever geoordeeld de fiscale aftrekbaarheid van autokosten aan banden te leggen voor vennootschappen. Reeds vele jaren kennen we een aftrekbeperking van de kosten m.b.t. personenwagens (brandstofkosten en intrestlasten uitgezonderd) tot 75 %. Met ingang van 1 april 2007 wordt de fiscale aftrekbaarheid, in functie van de CO² uitstoot, gebracht naar 60 % tot 90 % (nieuwe wagens).
Autovoertuigen aangeschaft in de periode 1 april 2007 tot 31 maart 2008 zijn als volgt fiscaal aftrekbaar :
Diesel | Benzine | Aftrek % |
< 105 gr | < 120 gr | 90 % |
Tussen 105 en 115 gr | tussen 120 en 130 gr | 80 % |
Tussen 115 en 145 gr | tussen 130 en 160 gr | 75 % |
Tussen 145 en 175 gr | tussen 160 en 190 gr | 70 % |
> 175 gr | > 190 gr | 60 % |
Een aantal voertuigen (o.m. operationele leasing) evenals de voertuigen voor zelfstandigen en vrij beroepers blijven voorlopig de oude regeling (75 % aftrekbeperking) volgen. Brandstofkosten en intrestlasten blijven eveneens tot nader order 100 % fiscaal aftrekbaar.
Per 1 april 2008 zullen in hoofde van de vennootschap alle personenwagens (ook wagens aangeschaft vóór 1 april 2007) en alle terugbetaalde autokosten (met uitzondering van brandstofkosten en financeringslasten) aan de nieuwe aftrekbeperking worden onderworpen.
SCHONE WAGENS
Anderzijds heeft de fiscale wetgever geoordeeld voor de zgn. schone wagens een directe faktuurkorting te verlenen. D.w.z. op de aankoop van CO² zuinige wagens en dieselwagens met standaard roetfilter (hier wel afschaffing van belastingvermindering), zal per 1 juli 2007 een onmiddellijke korting worden verleend. Deze korting wordt terugbetaald aan de autodealer. Voorwaarde is wel dat enkel particuliere kopers en zelfstandigen (incl. vrije beroepers) in aanmerking komen voor deze zgn. faktuurkorting. De korting kan variëren van 3 % tot 15 % van de aankoopprijs (met een maximum van 800 € tot 4.270 € - auto's uitstoot CO² < 105 gr / KM).
Vererving van aandelen (of certificaten van aandelen) en vorderingen op familiale vennootschappen is in Vlaanderen onder bepaalde voorwaarden vrij van successierechten (toepassing van artikel 60bis VL. Succ.W.).
Om de vrijstelling te kunnen genieten moet het gaan om een vennootschap waarvan de zetel van werkelijke leiding is gevestigd in één van de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de aandelen in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden ononderbroken voor ten minste 50% in het bezit zijn geweest van de overledene (echtgenoot of bepaalde familieleden). De vrijstelling wordt geheel toegestaan indien de vennootschap in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, minstens vijf werknemers tewerkstelde in het Vlaams Gewest. Aangaande deze tewerkstellingsvoorwaarde in het Vlaams Gewest rees voor de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt in 2005 een geschil. Een Nederlander wonend in Vlaanderen bezat op het ogenblik van zijn overlijden aandelen van een vennootschap die aan alle voorwaarden voor het bekomen van de vrijstelling van successierechten voldeed, behalve aan de voorwaarde van tewerkstelling in het Vlaams Gewest. Alle personeelsleden waren immers tewerkgesteld in Nederland. De rechtbank van Hasselt heeft in het kader van dit geschil in december 2005 een prejudiciële vraag gesteld aan het Europees Hof van Justitie. De rechtbank wilde van het Europees Hof vernemen of de Vlaamse tewerkstellingseis wel in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht.
Het Europees Hof heeft inmiddels op 25 oktober 2007 geoordeeld in antwoord op deze prejudiciële vraag dat de Vlaamse tewerkstellingsvoorwaarde strijdig is met de vrijheid van vestiging (artikel 43 EG-verdrag). Met andere woorden, het Hof acht de tewerkstellingsvoorwaarde strijdig met de vrijheid van vestiging indien de vrijstelling niet wordt verleend aan een vennootschap die ten minste 5 werknemers in een andere lidstaat tewerkstelt en aan alle overige voorwaarden voor successievrijstelling voldoet. Deze uitspraak van het Europees Hof is bindend voor de rechtbank van Hasselt, bijgevolg zal deze rechtbank rekening moeten houden met de tewerkstelling in Nederland. Ook elke andere nationale instantie die met een identieke vraag wordt geconfronteerd is ertoe gehouden de door het Hof gegeven interpretatie te volgen. Verwacht wordt dat het Vlaams parlement het artikel 60bis van het Vlaams Successiewetboek zal bijsturen. Vooralsnog is nog onzeker hoe deze bijsturing er zal uitzien. Zal de tewerkstellingsvoorwaarde worden geschrapt, of wordt ze uitgebreid tot alle regio's van België en alle lidstaten van de EER, of wordt de vrijstelling afgeschaft? Wordt ongetwijfeld vervolgd…
In navolging van een vorig artikel - werken met een niet-geregistreerd aannemer (Nieuwsbrief van juni 2007) - schetsen we even de huidige stand van zaken.
Tot voor kort verplichtte België de opdrachtgevers en de aannemers die een beroep deden op niet in België geregistreerde buitenlandse aannemers om een deel van de prijs in te houden en door te storten aan de fiscus en de Rijksdienst voor sociale zekerheid. Bovendien waren zij in bepaalde mate hoofdelijk aansprakelijk voor eventuele belasting- en sociale zekerheidschulden van die medecontractant.
Het Hof van Justitie oordeelde echter in haar Arrest van 9 november 2006, dat België het Europees beginsel van het vrije verkeer van diensten met de voeten trad door dit systeem van aannemersregistratie.
België heeft zich neergelegd bij deze uitspraak en heeft in de suggesties van het Hof, een oplossing trachten te vinden.
De programmawet van 27 april 2007 (Belgisch Staatsblad van 8 mei 2007) voert met ingang van 1 januari 2008 een nieuw systeem in als reactie op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie.
Of de opdrachtgever of aannemer hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld en of de opdrachtgever of aannemer verplicht is inhoudingen te verrichten, hangt niet langer af van de vraag of de aannemer (of onderaannemer) al dan niet geregistreerd is.
FISCAAL
De hoofdelijke aansprakelijkheid hangt enkel nog af van de vraag of de aannemer (of onderaannemer) fiscale schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst. De inhoudingsplicht hangt af van de vraag of de aannemer (of onderaannemer) fiscale schulden heeft op het ogenblik van de betaling van een deel of van het geheel van de prijs.
Via een door de overheid te organiseren elektronische databank, wordt informatie verstrekt naar het bestaan van eventuele fiscale schulden. Mits een correcte inhouding en doorstorting aan de Staat van de inhoudingsplicht van 15%, op het ogenblik van de betaling van de aanneemsom kan de opdrachtgever ontheven worden van verdere aansprakelijkheid.
De hoofdelijke aansprakelijkheid en inhoudingsplicht zijn niet van toepassing op de opdrachtgever - natuurlijke persoon die werken voor privé doeleinden laat uitvoeren.
SOCIAAL
Wanneer de (geregistreerde) aannemer sociale schulden heeft, geldt ten aanzien van de opdrachtgever een hoofdelijke aansprakelijkheid ten belope van 100% (voorheen gelimiteerd tot 50%) van de totale prijs van de werken die aan de betrokken aannemer zijn toevertrouwd.
Dit percentage wordt verlaagd tot 65% wanneer ten aanzien van de opdrachtgever de fiscale aansprakelijkheid van 35% reeds werd ingeroepen. Enkel bij een correcte inhouding en doorstorting aan de Staat van de inhoudingsplicht van 35% (sociaal), kan de opdrachtgever ontheven worden van verdere aansprakelijkheid.
TOT SLOT
De registratie van aannemers krijgt eerder een facultatief karakter. Geregistreerde aannemers beschikken over een soort kwaliteitslabel en kunnen zich als bonafide aannemer beschouwen. Dit kwaliteitslabel verleent evenwel niet de garantie dat de opdrachtgever ontheven zou zijn van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid (zie hiervoor).
De registratie heeft wel andere voordelen, bijvoorbeeld het verkrijgen van het verlaagd BTW-tarief van 6% in de sfeer van particuliere verbouwingen of het bekomen van andere fiscale verminderingen of voordelen.
Bemiddeling in fiscale zaken
De fiscus wil het aantal gerechtelijke procedures terugdringen. Met ingang van 1 november 2007 kan een belastingplichtige in geval van een blijvend meningsverschil op vlak van directe en indirecte belastingen en als alle discussiemogelijkheden met de administratie zijn uitgeput, de hulp inroepen van de fiscale bemiddelaar die, met inachtneming van de wet, bemiddelt.
Beurstaks
Velen hebben in 2004 en 2005 naar aanleiding van een arrest van het Europese Hof van Justitie ten onrechte ingehouden taks op beursverrichtingen teruggevraagd. Recent heeft de fiscus in reactie op deze verzoeken om teruggaaf en in sommige gevallen met het oog op een indiciaire taxatie (een taxatie op basis van een vergelijking van aangegeven inkomsten en gedane uitgaven), een vraag om inlichtingen gestuurd naar 29.000 belastingplichtigen. Beursverrichtingen gedaan in 2002 en 2003 blijven in de meeste gevallen wellicht buiten schot. Voor 2004 heeft de fiscus tijd tot eind 2007 om de bedoelde indiciaire taxatie te vestigen.
Bescherming van de woning tegen beslag
Sinds 8 juni 2007 kunnen zelfstandigen in 'hoofdberoep' een verklaring van niet beslagbaarheid van hun woning aoeggen bij de notaris. De niet beslagbaarheid geldt enkel voor beroepsschulden (leveranciers, banken, sociale en fiscale schulden), die zijn aangegaan nadat de notaris deze verklaring heeft laten inschrijven in het register van de hypotheekbewaarder. Zij heeft principieel betrekking op de delen van het onroerend goed die niet worden gebruikt voor beroepsdoeleinden. De niet beslagbaarheid heeft betrekking op de volledige woning indien het beroepsgedeelte minder dan 30% bedraagt. De niet beslagbaarheid eindigt bij het overlijden van de zelfstandige, bij wijziging van zijn sociaal statuut, of wanneer de zelfstandige ervan afziet middels een nieuwe verklaring (zelfde procedure)
Erfrecht wettelijk samenwonenden
Sinds 18 mei 2007 hebben wettelijk samenwonenden een (beperkt) wettelijk erfrecht. Zonder dat hiervoor nog een testament moet worden opgemaakt, verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende partner het vruchtgebruik van de gezinswoning en van de daarin aanwezige huisraad. Het is geen reservatair erfrecht (in tegenstelling tot het erfrecht van gehuwden), bijgevolg kan het wettelijk voorziene erfrecht worden ontnomen d.m.v. een testament of een schenking tijdens het leven. Het wettelijk erfrecht geldt niet voor feitelijk samenwonenden.
EINDEJAARSWENSEN
2008 is niet ver weg.
Eindejaarskaarten verzenden in deze periode is een vorm van genegenheid en erkentelijkheid.
Wij hebben echter gemeend dit, omwille van de noden in de wereld, op een eenvoudigere manier te doen en de opbrengst daarvan te schenken aan "Artsen zonder Grenzen".
Wij hopen bovendien vele navolgers te vinden voor ons initiatief.
Wij wensen dan ook van deze gelegenheid gebruik te maken om U, namens de vennoten en medewerkers van Lenaerts-Heremans & Co, prettige kerstdagen en een voorspoedig 2008 te wensen.